opbrengen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opbrengen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opbrengen | op te brengen | ||||||||
toekomend | zullen opbrengen op zullen brengen |
te zullen opbrengen op te zullen brengen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgebracht | te hebben opgebracht | ||||||||
toekomend | opgebracht zullen hebben | opgebracht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opbrengend | opgebracht | ev. breng op |
mv. verouderd brengt op |
brenge op (bijzin) opbrenge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | breng op | brengt op | brengt op | brengt op | brengt op | brengen op | brengen op | brengen op | |||
verleden (o.v.t.) | bracht op | bracht op | bracht op | bracht op | bracht op | brachten op | brachten op | brachten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opbrengen | zult/zal opbrengen | zult/zal opbrengen | zult opbrengen | zal opbrengen | zullen opbrengen | zullen opbrengen | zullen opbrengen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opbrengen | zou opbrengen | zou(dt) opbrengen | zoudt opbrengen | zou opbrengen | zouden opbrengen | zouden opbrengen | zouden opbrengen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opbreng | opbrengt | opbrengt | opbrengt | opbrengt | opbrengen | opbrengen | opbrengen | |||
verleden (o.v.t.) | opbracht | opbracht | opbracht | opbracht | opbracht | opbrachten | opbrachten | opbrachten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opbrengen op zal brengen |
zult/zal opbrengen op zult/zal brengen |
zult/zal opbrengen op zult/zal brengen |
zult opbrengen op zult brengen |
zal opbrengen op zal brengen |
zullen opbrengen op zullen brengen |
zullen opbrengen op zullen brengen |
zullen opbrengen op zullen brengen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opbrengen op zou brengen |
zou opbrengen op zou brengen |
zou(dt) opbrengen op zou(dt) brengen |
zoudt opbrengen op zoudt brengen |
zou opbrengen op zou brengen |
zouden opbrengen op zouden brengen |
zouden opbrengen op zouden brengen |
zouden opbrengen op zouden brengen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgebracht | hebt opgebracht | hebt/heeft opgebracht | hebt opgebracht | heeft opgebracht | hebben opgebracht | hebben opgebracht | hebben opgebracht | |||
verleden (v.v.t.) | had opgebracht | had opgebracht | had opgebracht | hadt opgebracht | had opgebracht | hadden opgebracht | hadden opgebracht | hadden opgebracht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgebracht hebben | zal/zult opgebracht hebben | zult/zal opgebracht hebben | zult opgebracht hebben | zal opgebracht hebben | zullen opgebracht hebben | zullen opgebracht hebben | zullen opgebracht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgebracht hebben | zou opgebracht hebben | zou/zoudt opgebracht hebben | zoudt opgebracht hebben | zou opgebracht hebben | zouden opgebracht hebben | zouden opgebracht hebben | zouden opgebracht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgebracht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgebracht | er is opgebracht | |||||||||
verleden | er werd opgebracht | er was opgebracht | |||||||||
toekomend | er zal opgebracht worden | er zal opgebracht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgebracht worden | er zou opgebracht zijn | |||||||||
lijdende vorm opgebracht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgebracht worden | opgebracht te worden | ||||||||
toekomend | opgebracht zullen worden | opgebracht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgebracht zijn | opgebracht te zijn | ||||||||
toekomend | opgebracht zullen zijn | opgebracht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgebracht | wordt opgebracht | wordt opgebracht | wordt opgebracht | wordt opgebracht | worden opgebracht | worden opgebracht | worden opgebracht | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgebracht | werd opgebracht | werd opgebracht | werdt opgebracht | werd opgebracht | werden opgebracht | werden opgebracht | werden opgebracht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgebracht worden | zult opgebracht worden | zult opgebracht worden | zult opgebracht worden | zal opgebracht worden | zullen opgebracht worden | zullen opgebracht worden | zullen opgebracht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgebracht worden | zou opgebracht worden | zou/zoudt opgebracht worden | zoudt opgebracht worden | zou opgebracht worden | zouden opgebracht worden | zouden opgebracht worden | zouden opgebracht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgebracht | bent opgebracht | bent/is opgebracht | zijt opgebracht | is opgebracht | zijn opgebracht | zijn opgebracht | zijn opgebracht | |||
verleden (v.v.t.) | was opgebracht | was opgebracht | was opgebracht | waart opgebracht | was opgebracht | waren opgebracht | waren opgebracht | waren opgebracht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgebracht zijn | zult opgebracht zijn | zult opgebracht zijn | zult opgebracht zijn | zal opgebracht zijn | zullen opgebracht zijn | zullen opgebracht zijn | zullen opgebracht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgebracht zijn | zou opgebracht zijn | zou/zoudt opgebracht zijn | zoudt opgebracht zijn | zou opgebracht zijn | zouden opgebracht zijn | zouden opgebracht zijn | zouden opgebracht zijn |