Een oorbel.
  • oor·bel
enkelvoud meervoud
naamwoord oorbel oorbellen
verkleinwoord oorbelletje oorbelletjes

de oorbelv / m

  1. een ornament dat in of op het oor aangebracht wordt
    • Hij had een oorbelletje in zijn rechteroor. 
     Natuurlijk had ik Clio onderschat. In plaats van de deur open te doen in verhuis-T-shirt en joggingbroek verscheen zij, alsof ze wist dat dit haar eerste opkomst zou zijn in mijn boek, als een vrouw die weet hoe zij haar entree moet maken, in een spectaculair kort zwart jurkje van Elsa Schiaparelli, dat was afgezet met een bloemmotief van witte glaskraaltjes en een wufte kraag van witte raffia, met daarbij zwarte open schoenen met een hoge hak van Fendi en lange, hangende, zilveren oorbellen van Gucci.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 25
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be