vrouw met oorhanger
  • oor·han·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord oorhanger oorhangers
verkleinwoord oorhangertje oorhangertjes

de oorhangerm

  1. sieraad dat men aan de oorlel hangt
    • Natuurlijk kunnen ook sieraden niet ontbreken - net als Máxima maak je iedere outfit compleet met een paar prachtige oorbellen en armbanden. Deze keer koos ze voor lange oorhangers met amberkleurige stenen en draagt ze aan haar linkerarm gouden armbanden.[2] 
    • De oorspronkelijke collectie van zeven sieraden was gebaseerd op impressies die Margarita had opgedaan in de natuur. 'De patronen van takken en bladeren fascineerden me', zei ze destijds. De fascinatie leidde tot een grafische voorstelling van bladeren voor oorhangers, halskettingen, een haarspeld en een ring.[3] 
98 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 26 apr. 2017
  3. de Telegraaf 31 jan. 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be