hanger
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- han·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van hangen met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hanger | hangers |
verkleinwoord | hangertje | hangertjes |
Zelfstandig naamwoord
de hanger m
- voorwerp waaraan men iets kan hangen
- hangend sieraad
Verwante begrippen
- [1] kleerhanger, knaapje
- [2] oorbel, oorring
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord hanger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hanger" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ hanger op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be