• oor·arts
enkelvoud meervoud
naamwoord oorarts oorartsen
verkleinwoord

de oorartsm

  1. (beroep) (medisch) medisch specialist op het gebied van oorziekten
    • ‘Er zijn twee mogelijke opties bij gehoorschade’, zegt audioloog Sophie Degeest. ‘Een eerste mogelijkheid is medicatie toedienen, meer bepaald cortisonen. Bijkomend kan de patiënt een hyperbare zuurstoftherapie ondergaan.’ Die behandelingen moeten gebeuren door de neus- keel- en oorarts.[2] 
    • Sinds oktober merkte ik dat er iets was. Ik heb geprobeerd om met hem te praten, steeds weer. Maar hij zat in zijn eigen wereld en ik kon niet bij hem komen. Hij toonde eigenlijk nergens meer interesse in. Niet in de jonge pups die waren geboren, niet in wat we zouden eten met kerst, niet als ik naar de oorarts was geweest, niet in de kerstboom.[3] 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 30 mei 2017 door mg
  3. Tubantia 13 februari 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be