• on·wel·wil·lend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onwelwillend onwelwillender onwelwillendst
verbogen onwelwillende onwelwillendere onwelwillendste
partitief onwelwillends onwelwillenders -

onwelwillend [1]

  1. het niet vriendelijk of toegevend zijn
     Tonio keek me kort aan, niet onwelwillend, en zei toen: '0, leuk.'En weg sprintte hij.[2]
     Het heeft er alle schijn van dat Van Gaal, die over een maand zijn zeventigste verjaardag viert, niet onwelwillend staat tegenover een derde termijn als bondscoach van het Nederlands elftal. Zeven jaar geleden was hij voor het laatst bondscoach.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Van Gaal in 2014 bij Oranje: streng, veeleisend en temperamentvol” (08-07-2021), NOS