• on·ge·ne·gen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ongenegen ongenegener ongenegenst
verbogen ongenegenste
partitief ongenegens ongenegeners -

ongenegen [1]

  1. zonder goede wil
    • Gerard Ankersmid, voorzitter van 'Ambt Delden', wil dat gesprek wel aangaan zo zei hij. "Wij zijn niet ongenegen om te praten. Maar het besef moet er wel zijn dat het vijf voor twaalf is. Wij laten de plannen voor het schapenweitje niet zomaar los." [2] 
    • Het contract van Clasie bij Feyenoord loopt tot de zomer van 2015. De Rotterdammers zijn niet ongenegen om na dit seizoen één of twee spelers van het succeselftal voor een goede prijs te verkopen, omdat er nog altijd schulden zijn, die moeten worden weggewerkt. [3] 
94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]