ontvoogden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontvoogden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvoogden | te ontvoogden | ||||||||
toekomend | zullen ontvoogden | te zullen ontvoogden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontvoogd | te hebben ontvoogd | ||||||||
toekomend | ontvoogd zullen hebben | ontvoogd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontvoogdend | ontvoogd | ev. ontvoogd |
mv. verouderd ontvoogdt |
ontvoogde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontvoogd | ontvoogdt | ontvoogdt | ontvoogdt | ontvoogdt | ontvoogden | ontvoogden | ontvoogden | |||
verleden (o.v.t.) | ontvoogdde | ontvoogdde | ontvoogdde | ontvoogdde | ontvoogdde | ontvoogdden | ontvoogdden | ontvoogdden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontvoogden | zult/zal ontvoogden | zult/zal ontvoogden | zult ontvoogden | zal ontvoogden | zullen ontvoogden | zullen ontvoogden | zullen ontvoogden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontvoogden | zou ontvoogden | zou(dt) ontvoogden | zoudt ontvoogden | zou ontvoogden | zouden ontvoogden | zouden ontvoogden | zouden ontvoogden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontvoogd | hebt ontvoogd | hebt/heeft ontvoogd | hebt ontvoogd | heeft ontvoogd | hebben ontvoogd | hebben ontvoogd | hebben ontvoogd | |||
verleden (v.v.t.) | had ontvoogd | had ontvoogd | had ontvoogd | hadt ontvoogd | had ontvoogd | hadden ontvoogd | hadden ontvoogd | hadden ontvoogd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontvoogd hebben | zal/zult ontvoogd hebben | zult/zal ontvoogd hebben | zult ontvoogd hebben | zal ontvoogd hebben | zullen ontvoogd hebben | zullen ontvoogd hebben | zullen ontvoogd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontvoogd hebben | zou ontvoogd hebben | zou/zoudt ontvoogd hebben | zoudt ontvoogd hebben | zou ontvoogd hebben | zouden ontvoogd hebben | zouden ontvoogd hebben | zouden ontvoogd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontvoogd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontvoogd | er is ontvoogd | |||||||||
verleden | er werd ontvoogd | er was ontvoogd | |||||||||
toekomend | er zal ontvoogd worden | er zal ontvoogd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontvoogd worden | er zou ontvoogd zijn | |||||||||
lijdende vorm ontvoogd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvoogd worden | ontvoogd te worden | ||||||||
toekomend | ontvoogd zullen worden | ontvoogd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontvoogd zijn | ontvoogd te zijn | ||||||||
toekomend | ontvoogd zullen zijn | ontvoogd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontvoogd | wordt ontvoogd | wordt ontvoogd | wordt ontvoogd | wordt ontvoogd | worden ontvoogd | worden ontvoogd | worden ontvoogd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontvoogd | werd ontvoogd | werd ontvoogd | werdt ontvoogd | werd ontvoogd | werden ontvoogd | werden ontvoogd | werden ontvoogd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontvoogd worden | zult ontvoogd worden | zult ontvoogd worden | zult ontvoogd worden | zal ontvoogd worden | zullen ontvoogd worden | zullen ontvoogd worden | zullen ontvoogd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontvoogd worden | zou ontvoogd worden | zou/zoudt ontvoogd worden | zoudt ontvoogd worden | zou ontvoogd worden | zouden ontvoogd worden | zouden ontvoogd worden | zouden ontvoogd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontvoogd | bent ontvoogd | bent/is ontvoogd | zijt ontvoogd | is ontvoogd | zijn ontvoogd | zijn ontvoogd | zijn ontvoogd | |||
verleden (v.v.t.) | was ontvoogd | was ontvoogd | was ontvoogd | waart ontvoogd | was ontvoogd | waren ontvoogd | waren ontvoogd | waren ontvoogd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontvoogd zijn | zult ontvoogd zijn | zult ontvoogd zijn | zult ontvoogd zijn | zal ontvoogd zijn | zullen ontvoogd zijn | zullen ontvoogd zijn | zullen ontvoogd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontvoogd zijn | zou ontvoogd zijn | zou/zoudt ontvoogd zijn | zoudt ontvoogd zijn | zou ontvoogd zijn | zouden ontvoogd zijn | zouden ontvoogd zijn | zouden ontvoogd zijn |