ontvlooien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontvlooien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvlooien | te ontvlooien | ||||||||
toekomend | zullen ontvlooien | te zullen ontvlooien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontvlooid | te hebben ontvlooid | ||||||||
toekomend | ontvlooid zullen hebben | ontvlooid te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontvlooiend | ontvlooid | ev. ontvlooi |
mv. verouderd ontvlooit |
ontvlooie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontvlooi | ontvlooit | ontvlooit | ontvlooit | ontvlooit | ontvlooien | ontvlooien | ontvlooien | |||
verleden (o.v.t.) | ontvlooide | ontvlooide | ontvlooide | ontvlooide | ontvlooide | ontvlooiden | ontvlooiden | ontvlooiden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontvlooien | zult/zal ontvlooien | zult/zal ontvlooien | zult ontvlooien | zal ontvlooien | zullen ontvlooien | zullen ontvlooien | zullen ontvlooien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontvlooien | zou ontvlooien | zou(dt) ontvlooien | zoudt ontvlooien | zou ontvlooien | zouden ontvlooien | zouden ontvlooien | zouden ontvlooien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontvlooid | hebt ontvlooid | hebt/heeft ontvlooid | hebt ontvlooid | heeft ontvlooid | hebben ontvlooid | hebben ontvlooid | hebben ontvlooid | |||
verleden (v.v.t.) | had ontvlooid | had ontvlooid | had ontvlooid | hadt ontvlooid | had ontvlooid | hadden ontvlooid | hadden ontvlooid | hadden ontvlooid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontvlooid hebben | zal/zult ontvlooid hebben | zult/zal ontvlooid hebben | zult ontvlooid hebben | zal ontvlooid hebben | zullen ontvlooid hebben | zullen ontvlooid hebben | zullen ontvlooid hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontvlooid hebben | zou ontvlooid hebben | zou/zoudt ontvlooid hebben | zoudt ontvlooid hebben | zou ontvlooid hebben | zouden ontvlooid hebben | zouden ontvlooid hebben | zouden ontvlooid hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontvlooid worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontvlooid | er is ontvlooid | |||||||||
verleden | er werd ontvlooid | er was ontvlooid | |||||||||
toekomend | er zal ontvlooid worden | er zal ontvlooid zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontvlooid worden | er zou ontvlooid zijn | |||||||||
lijdende vorm ontvlooid worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvlooid worden | ontvlooid te worden | ||||||||
toekomend | ontvlooid zullen worden | ontvlooid te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontvlooid zijn | ontvlooid te zijn | ||||||||
toekomend | ontvlooid zullen zijn | ontvlooid te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontvlooid | wordt ontvlooid | wordt ontvlooid | wordt ontvlooid | wordt ontvlooid | worden ontvlooid | worden ontvlooid | worden ontvlooid | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontvlooid | werd ontvlooid | werd ontvlooid | werdt ontvlooid | werd ontvlooid | werden ontvlooid | werden ontvlooid | werden ontvlooid | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontvlooid worden | zult ontvlooid worden | zult ontvlooid worden | zult ontvlooid worden | zal ontvlooid worden | zullen ontvlooid worden | zullen ontvlooid worden | zullen ontvlooid worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontvlooid worden | zou ontvlooid worden | zou/zoudt ontvlooid worden | zoudt ontvlooid worden | zou ontvlooid worden | zouden ontvlooid worden | zouden ontvlooid worden | zouden ontvlooid worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontvlooid | bent ontvlooid | bent/is ontvlooid | zijt ontvlooid | is ontvlooid | zijn ontvlooid | zijn ontvlooid | zijn ontvlooid | |||
verleden (v.v.t.) | was ontvlooid | was ontvlooid | was ontvlooid | waart ontvlooid | was ontvlooid | waren ontvlooid | waren ontvlooid | waren ontvlooid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontvlooid zijn | zult ontvlooid zijn | zult ontvlooid zijn | zult ontvlooid zijn | zal ontvlooid zijn | zullen ontvlooid zijn | zullen ontvlooid zijn | zullen ontvlooid zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontvlooid zijn | zou ontvlooid zijn | zou/zoudt ontvlooid zijn | zoudt ontvlooid zijn | zou ontvlooid zijn | zouden ontvlooid zijn | zouden ontvlooid zijn | zouden ontvlooid zijn |