ontvinken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontvinken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvinken | te ontvinken | ||||||||
toekomend | zullen ontvinken | te zullen ontvinken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontvinkt | te hebben ontvinkt | ||||||||
toekomend | ontvinkt zullen hebben | ontvinkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontvinkend | ontvinkt | ev. ontvink |
mv. verouderd ontvinkt |
ontvinke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontvink | ontvinkt | ontvinkt | ontvinkt | ontvinkt | ontvinken | ontvinken | ontvinken | |||
verleden (o.v.t.) | ontvinkte | ontvinkte | ontvinkte | ontvinkte | ontvinkte | ontvinkten | ontvinkten | ontvinkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontvinken | zult/zal ontvinken | zult/zal ontvinken | zult ontvinken | zal ontvinken | zullen ontvinken | zullen ontvinken | zullen ontvinken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontvinken | zou ontvinken | zou(dt) ontvinken | zoudt ontvinken | zou ontvinken | zouden ontvinken | zouden ontvinken | zouden ontvinken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontvinkt | hebt ontvinkt | hebt/heeft ontvinkt | hebt ontvinkt | heeft ontvinkt | hebben ontvinkt | hebben ontvinkt | hebben ontvinkt | |||
verleden (v.v.t.) | had ontvinkt | had ontvinkt | had ontvinkt | hadt ontvinkt | had ontvinkt | hadden ontvinkt | hadden ontvinkt | hadden ontvinkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontvinkt hebben | zal/zult ontvinkt hebben | zult/zal ontvinkt hebben | zult ontvinkt hebben | zal ontvinkt hebben | zullen ontvinkt hebben | zullen ontvinkt hebben | zullen ontvinkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontvinkt hebben | zou ontvinkt hebben | zou/zoudt ontvinkt hebben | zoudt ontvinkt hebben | zou ontvinkt hebben | zouden ontvinkt hebben | zouden ontvinkt hebben | zouden ontvinkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontvinkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontvinkt | er is ontvinkt | |||||||||
verleden | er werd ontvinkt | er was ontvinkt | |||||||||
toekomend | er zal ontvinkt worden | er zal ontvinkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontvinkt worden | er zou ontvinkt zijn | |||||||||
lijdende vorm ontvinkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontvinkt worden | ontvinkt te worden | ||||||||
toekomend | ontvinkt zullen worden | ontvinkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontvinkt zijn | ontvinkt te zijn | ||||||||
toekomend | ontvinkt zullen zijn | ontvinkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt ontvinkt | — | — | worden ontvinkt | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd ontvinkt | — | — | werden ontvinkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontvinkt worden | — | — | zullen ontvinkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontvinkt worden | — | — | zouden ontvinkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is ontvinkt | — | — | zijn ontvinkt | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was ontvinkt | — | — | waren ontvinkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontvinkt zijn | — | — | zullen ontvinkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontvinkt zijn | — | — | zouden ontvinkt zijn |