ontstelen/vervoeging
door stelen ontnemen
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van ontstelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontstelen | te ontstelen | ||||||||
toekomend | zullen ontstelen | te zullen ontstelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontstolen | te hebben ontstolen | ||||||||
toekomend | ontstolen zullen hebben | ontstolen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontstelend | ontstolen | ev. ontsteel |
mv. verouderd ontsteelt |
ontstele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontsteel | ontsteelt | ontsteelt | ontsteelt | ontsteelt | ontstelen | ontstelen | ontstelen | |||
verleden (o.v.t.) | ontstal | ontstal | ontstal | ontstaalt | ontstal | ontstalen | ontstalen | ontstalen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontstelen | zult/zal ontstelen | zult/zal ontstelen | zult ontstelen | zal ontstelen | zullen ontstelen | zullen ontstelen | zullen ontstelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontstelen | zou ontstelen | zou(dt) ontstelen | zoudt ontstelen | zou ontstelen | zouden ontstelen | zouden ontstelen | zouden ontstelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontstolen | hebt ontstolen | hebt/heeft ontstolen | hebt ontstolen | heeft ontstolen | hebben ontstolen | hebben ontstolen | hebben ontstolen | |||
verleden (v.v.t.) | had ontstolen | had ontstolen | had ontstolen | hadt ontstolen | had ontstolen | hadden ontstolen | hadden ontstolen | hadden ontstolen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontstolen hebben | zal/zult ontstolen hebben | zult/zal ontstolen hebben | zult ontstolen hebben | zal ontstolen hebben | zullen ontstolen hebben | zullen ontstolen hebben | zullen ontstolen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontstolen hebben | zou ontstolen hebben | zou/zoudt ontstolen hebben | zoudt ontstolen hebben | zou ontstolen hebben | zouden ontstolen hebben | zouden ontstolen hebben | zouden ontstolen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontstolen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontstolen | er is ontstolen | |||||||||
verleden | er werd ontstolen | er was ontstolen | |||||||||
toekomend | er zal ontstolen worden | er zal ontstolen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontstolen worden | er zou ontstolen zijn | |||||||||
lijdende vorm ontstolen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontstolen worden | ontstolen te worden | ||||||||
toekomend | ontstolen zullen worden | ontstolen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontstolen zijn | ontstolen te zijn | ||||||||
toekomend | ontstolen zullen zijn | ontstolen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontstolen | wordt ontstolen | wordt ontstolen | wordt ontstolen | wordt ontstolen | worden ontstolen | worden ontstolen | worden ontstolen | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontstolen | werd ontstolen | werd ontstolen | werdt ontstolen | werd ontstolen | werden ontstolen | werden ontstolen | werden ontstolen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontstolen worden | zult ontstolen worden | zult ontstolen worden | zult ontstolen worden | zal ontstolen worden | zullen ontstolen worden | zullen ontstolen worden | zullen ontstolen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontstolen worden | zou ontstolen worden | zou/zoudt ontstolen worden | zoudt ontstolen worden | zou ontstolen worden | zouden ontstolen worden | zouden ontstolen worden | zouden ontstolen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontstolen | bent ontstolen | bent/is ontstolen | zijt ontstolen | is ontstolen | zijn ontstolen | zijn ontstolen | zijn ontstolen | |||
verleden (v.v.t.) | was ontstolen | was ontstolen | was ontstolen | waart ontstolen | was ontstolen | waren ontstolen | waren ontstolen | waren ontstolen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontstolen zijn | zult ontstolen zijn | zult ontstolen zijn | zult ontstolen zijn | zal ontstolen zijn | zullen ontstolen zijn | zullen ontstolen zijn | zullen ontstolen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontstolen zijn | zou ontstolen zijn | zou/zoudt ontstolen zijn | zoudt ontstolen zijn | zou ontstolen zijn | zouden ontstolen zijn | zouden ontstolen zijn | zouden ontstolen zijn |
de steel van iets verwijderen
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van ontstelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontstelen | te ontstelen | ||||||||
toekomend | zullen ontstelen | te zullen ontstelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontsteeld | te hebben ontsteeld | ||||||||
toekomend | ontsteeld zullen hebben | ontsteeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontstelend | ontsteeld | ev. ontsteel |
mv. verouderd ontsteelt |
ontstele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontsteel | ontsteelt | ontsteelt | ontsteelt | ontsteelt | ontstelen | ontstelen | ontstelen | |||
verleden (o.v.t.) | ontsteelde | ontsteelde | ontsteelde | ontsteelde | ontsteelde | ontsteelden | ontsteelden | ontsteelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontstelen | zult/zal ontstelen | zult/zal ontstelen | zult ontstelen | zal ontstelen | zullen ontstelen | zullen ontstelen | zullen ontstelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontstelen | zou ontstelen | zou(dt) ontstelen | zoudt ontstelen | zou ontstelen | zouden ontstelen | zouden ontstelen | zouden ontstelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontsteeld | hebt ontsteeld | hebt/heeft ontsteeld | hebt ontsteeld | heeft ontsteeld | hebben ontsteeld | hebben ontsteeld | hebben ontsteeld | |||
verleden (v.v.t.) | had ontsteeld | had ontsteeld | had ontsteeld | hadt ontsteeld | had ontsteeld | hadden ontsteeld | hadden ontsteeld | hadden ontsteeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontsteeld hebben | zal/zult ontsteeld hebben | zult/zal ontsteeld hebben | zult ontsteeld hebben | zal ontsteeld hebben | zullen ontsteeld hebben | zullen ontsteeld hebben | zullen ontsteeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontsteeld hebben | zou ontsteeld hebben | zou/zoudt ontsteeld hebben | zoudt ontsteeld hebben | zou ontsteeld hebben | zouden ontsteeld hebben | zouden ontsteeld hebben | zouden ontsteeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontsteeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontsteeld | er is ontsteeld | |||||||||
verleden | er werd ontsteeld | er was ontsteeld | |||||||||
toekomend | er zal ontsteeld worden | er zal ontsteeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontsteeld worden | er zou ontsteeld zijn | |||||||||
lijdende vorm ontsteeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontsteeld worden | ontsteeld te worden | ||||||||
toekomend | ontsteeld zullen worden | ontsteeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontsteeld zijn | ontsteeld te zijn | ||||||||
toekomend | ontsteeld zullen zijn | ontsteeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontsteeld | wordt ontsteeld | wordt ontsteeld | wordt ontsteeld | wordt ontsteeld | worden ontsteeld | worden ontsteeld | worden ontsteeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontsteeld | werd ontsteeld | werd ontsteeld | werdt ontsteeld | werd ontsteeld | werden ontsteeld | werden ontsteeld | werden ontsteeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontsteeld worden | zult ontsteeld worden | zult ontsteeld worden | zult ontsteeld worden | zal ontsteeld worden | zullen ontsteeld worden | zullen ontsteeld worden | zullen ontsteeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontsteeld worden | zou ontsteeld worden | zou/zoudt ontsteeld worden | zoudt ontsteeld worden | zou ontsteeld worden | zouden ontsteeld worden | zouden ontsteeld worden | zouden ontsteeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontsteeld | bent ontsteeld | bent/is ontsteeld | zijt ontsteeld | is ontsteeld | zijn ontsteeld | zijn ontsteeld | zijn ontsteeld | |||
verleden (v.v.t.) | was ontsteeld | was ontsteeld | was ontsteeld | waart ontsteeld | was ontsteeld | waren ontsteeld | waren ontsteeld | waren ontsteeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontsteeld zijn | zult ontsteeld zijn | zult ontsteeld zijn | zult ontsteeld zijn | zal ontsteeld zijn | zullen ontsteeld zijn | zullen ontsteeld zijn | zullen ontsteeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontsteeld zijn | zou ontsteeld zijn | zou/zoudt ontsteeld zijn | zoudt ontsteeld zijn | zou ontsteeld zijn | zouden ontsteeld zijn | zouden ontsteeld zijn | zouden ontsteeld zijn |