ontpitten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontpitten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontpitten | te ontpitten | ||||||||
toekomend | zullen ontpitten | te zullen ontpitten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontpit | te hebben ontpit | ||||||||
toekomend | ontpit zullen hebben | ontpit te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontpittend | ontpit | ev. ontpit |
mv. verouderd ontpit |
ontpitte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontpit | ontpit | ontpit | ontpit | ontpit | ontpitten | ontpitten | ontpitten | |||
verleden (o.v.t.) | ontpitte | ontpitte | ontpitte | ontpitte | ontpitte | ontpitten | ontpitten | ontpitten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontpitten | zult/zal ontpitten | zult/zal ontpitten | zult ontpitten | zal ontpitten | zullen ontpitten | zullen ontpitten | zullen ontpitten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontpitten | zou ontpitten | zou(dt) ontpitten | zoudt ontpitten | zou ontpitten | zouden ontpitten | zouden ontpitten | zouden ontpitten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontpit | hebt ontpit | hebt/heeft ontpit | hebt ontpit | heeft ontpit | hebben ontpit | hebben ontpit | hebben ontpit | |||
verleden (v.v.t.) | had ontpit | had ontpit | had ontpit | hadt ontpit | had ontpit | hadden ontpit | hadden ontpit | hadden ontpit | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontpit hebben | zal/zult ontpit hebben | zult/zal ontpit hebben | zult ontpit hebben | zal ontpit hebben | zullen ontpit hebben | zullen ontpit hebben | zullen ontpit hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontpit hebben | zou ontpit hebben | zou/zoudt ontpit hebben | zoudt ontpit hebben | zou ontpit hebben | zouden ontpit hebben | zouden ontpit hebben | zouden ontpit hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontpit worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontpit | er is ontpit | |||||||||
verleden | er werd ontpit | er was ontpit | |||||||||
toekomend | er zal ontpit worden | er zal ontpit zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontpit worden | er zou ontpit zijn | |||||||||
lijdende vorm ontpit worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontpit worden | ontpit te worden | ||||||||
toekomend | ontpit zullen worden | ontpit te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontpit zijn | ontpit te zijn | ||||||||
toekomend | ontpit zullen zijn | ontpit te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontpit | wordt ontpit | wordt ontpit | wordt ontpit | wordt ontpit | worden ontpit | worden ontpit | worden ontpit | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontpit | werd ontpit | werd ontpit | werdt ontpit | werd ontpit | werden ontpit | werden ontpit | werden ontpit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontpit worden | zult ontpit worden | zult ontpit worden | zult ontpit worden | zal ontpit worden | zullen ontpit worden | zullen ontpit worden | zullen ontpit worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontpit worden | zou ontpit worden | zou/zoudt ontpit worden | zoudt ontpit worden | zou ontpit worden | zouden ontpit worden | zouden ontpit worden | zouden ontpit worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontpit | bent ontpit | bent/is ontpit | zijt ontpit | is ontpit | zijn ontpit | zijn ontpit | zijn ontpit | |||
verleden (v.v.t.) | was ontpit | was ontpit | was ontpit | waart ontpit | was ontpit | waren ontpit | waren ontpit | waren ontpit | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontpit zijn | zult ontpit zijn | zult ontpit zijn | zult ontpit zijn | zal ontpit zijn | zullen ontpit zijn | zullen ontpit zijn | zullen ontpit zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontpit zijn | zou ontpit zijn | zou/zoudt ontpit zijn | zoudt ontpit zijn | zou ontpit zijn | zouden ontpit zijn | zouden ontpit zijn | zouden ontpit zijn |