• ont·pit·te
vervoeging van
ontpitten

ontpitte

  1. enkelvoud verleden tijd van ontpitten
    • Ik ontpitte. 
    • Jij ontpitte. 
    • Hij, zij, het ontpitte. 
  2. aanvoegende wijs van ontpitten
  3. verbogen vorm van ontpit, voltooid deelwoord van ontpitten