ontgoochelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontgoochelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgoochelen | te ontgoochelen | ||||||||
toekomend | zullen ontgoochelen | te zullen ontgoochelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontgoocheld | te hebben ontgoocheld | ||||||||
toekomend | ontgoocheld zullen hebben | ontgoocheld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontgoochelend | ontgoocheld | ev. ontgoochel |
mv. verouderd ontgoochelt |
ontgoochele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontgoochel | ontgoochelt | ontgoochelt | ontgoochelt | ontgoochelt | ontgoochelen | ontgoochelen | ontgoochelen | |||
verleden (o.v.t.) | ontgoochelde | ontgoochelde | ontgoochelde | ontgoochelde | ontgoochelde | ontgoochelden | ontgoochelden | ontgoochelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontgoochelen | zult/zal ontgoochelen | zult/zal ontgoochelen | zult ontgoochelen | zal ontgoochelen | zullen ontgoochelen | zullen ontgoochelen | zullen ontgoochelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontgoochelen | zou ontgoochelen | zou(dt) ontgoochelen | zoudt ontgoochelen | zou ontgoochelen | zouden ontgoochelen | zouden ontgoochelen | zouden ontgoochelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontgoocheld | hebt ontgoocheld | hebt/heeft ontgoocheld | hebt ontgoocheld | heeft ontgoocheld | hebben ontgoocheld | hebben ontgoocheld | hebben ontgoocheld | |||
verleden (v.v.t.) | had ontgoocheld | had ontgoocheld | had ontgoocheld | hadt ontgoocheld | had ontgoocheld | hadden ontgoocheld | hadden ontgoocheld | hadden ontgoocheld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontgoocheld hebben | zal/zult ontgoocheld hebben | zult/zal ontgoocheld hebben | zult ontgoocheld hebben | zal ontgoocheld hebben | zullen ontgoocheld hebben | zullen ontgoocheld hebben | zullen ontgoocheld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontgoocheld hebben | zou ontgoocheld hebben | zou/zoudt ontgoocheld hebben | zoudt ontgoocheld hebben | zou ontgoocheld hebben | zouden ontgoocheld hebben | zouden ontgoocheld hebben | zouden ontgoocheld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontgoocheld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontgoocheld | er is ontgoocheld | |||||||||
verleden | er werd ontgoocheld | er was ontgoocheld | |||||||||
toekomend | er zal ontgoocheld worden | er zal ontgoocheld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontgoocheld worden | er zou ontgoocheld zijn | |||||||||
lijdende vorm ontgoocheld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgoocheld worden | ontgoocheld te worden | ||||||||
toekomend | ontgoocheld zullen worden | ontgoocheld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontgoocheld zijn | ontgoocheld te zijn | ||||||||
toekomend | ontgoocheld zullen zijn | ontgoocheld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontgoocheld | wordt ontgoocheld | wordt ontgoocheld | wordt ontgoocheld | wordt ontgoocheld | worden ontgoocheld | worden ontgoocheld | worden ontgoocheld | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontgoocheld | werd ontgoocheld | werd ontgoocheld | werdt ontgoocheld | werd ontgoocheld | werden ontgoocheld | werden ontgoocheld | werden ontgoocheld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontgoocheld worden | zult ontgoocheld worden | zult ontgoocheld worden | zult ontgoocheld worden | zal ontgoocheld worden | zullen ontgoocheld worden | zullen ontgoocheld worden | zullen ontgoocheld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontgoocheld worden | zou ontgoocheld worden | zou/zoudt ontgoocheld worden | zoudt ontgoocheld worden | zou ontgoocheld worden | zouden ontgoocheld worden | zouden ontgoocheld worden | zouden ontgoocheld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontgoocheld | bent ontgoocheld | bent/is ontgoocheld | zijt ontgoocheld | is ontgoocheld | zijn ontgoocheld | zijn ontgoocheld | zijn ontgoocheld | |||
verleden (v.v.t.) | was ontgoocheld | was ontgoocheld | was ontgoocheld | waart ontgoocheld | was ontgoocheld | waren ontgoocheld | waren ontgoocheld | waren ontgoocheld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontgoocheld zijn | zult ontgoocheld zijn | zult ontgoocheld zijn | zult ontgoocheld zijn | zal ontgoocheld zijn | zullen ontgoocheld zijn | zullen ontgoocheld zijn | zullen ontgoocheld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontgoocheld zijn | zou ontgoocheld zijn | zou/zoudt ontgoocheld zijn | zoudt ontgoocheld zijn | zou ontgoocheld zijn | zouden ontgoocheld zijn | zouden ontgoocheld zijn | zouden ontgoocheld zijn |