ontgiften/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontgiften | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgiften | te ontgiften | ||||||||
toekomend | zullen ontgiften | te zullen ontgiften | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontgift | te hebben ontgift | ||||||||
toekomend | ontgift zullen hebben | ontgift te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontgiftend | ontgift | ev. ontgift |
mv. verouderd ontgift |
ontgifte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontgift | ontgift | ontgift | ontgift | ontgift | ontgiften | ontgiften | ontgiften | |||
verleden (o.v.t.) | ontgiftte | ontgiftte | ontgiftte | ontgiftte | ontgiftte | ontgiftten | ontgiftten | ontgiftten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontgiften | zult/zal ontgiften | zult/zal ontgiften | zult ontgiften | zal ontgiften | zullen ontgiften | zullen ontgiften | zullen ontgiften | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontgiften | zou ontgiften | zou(dt) ontgiften | zoudt ontgiften | zou ontgiften | zouden ontgiften | zouden ontgiften | zouden ontgiften | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontgift | hebt ontgift | hebt/heeft ontgift | hebt ontgift | heeft ontgift | hebben ontgift | hebben ontgift | hebben ontgift | |||
verleden (v.v.t.) | had ontgift | had ontgift | had ontgift | hadt ontgift | had ontgift | hadden ontgift | hadden ontgift | hadden ontgift | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontgift hebben | zal/zult ontgift hebben | zult/zal ontgift hebben | zult ontgift hebben | zal ontgift hebben | zullen ontgift hebben | zullen ontgift hebben | zullen ontgift hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontgift hebben | zou ontgift hebben | zou/zoudt ontgift hebben | zoudt ontgift hebben | zou ontgift hebben | zouden ontgift hebben | zouden ontgift hebben | zouden ontgift hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontgift worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontgift | er is ontgift | |||||||||
verleden | er werd ontgift | er was ontgift | |||||||||
toekomend | er zal ontgift worden | er zal ontgift zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontgift worden | er zou ontgift zijn | |||||||||
lijdende vorm ontgift worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgift worden | ontgift te worden | ||||||||
toekomend | ontgift zullen worden | ontgift te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontgift zijn | ontgift te zijn | ||||||||
toekomend | ontgift zullen zijn | ontgift te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontgift | wordt ontgift | wordt ontgift | wordt ontgift | wordt ontgift | worden ontgift | worden ontgift | worden ontgift | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontgift | werd ontgift | werd ontgift | werdt ontgift | werd ontgift | werden ontgift | werden ontgift | werden ontgift | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontgift worden | zult ontgift worden | zult ontgift worden | zult ontgift worden | zal ontgift worden | zullen ontgift worden | zullen ontgift worden | zullen ontgift worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontgift worden | zou ontgift worden | zou/zoudt ontgift worden | zoudt ontgift worden | zou ontgift worden | zouden ontgift worden | zouden ontgift worden | zouden ontgift worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontgift | bent ontgift | bent/is ontgift | zijt ontgift | is ontgift | zijn ontgift | zijn ontgift | zijn ontgift | |||
verleden (v.v.t.) | was ontgift | was ontgift | was ontgift | waart ontgift | was ontgift | waren ontgift | waren ontgift | waren ontgift | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontgift zijn | zult ontgift zijn | zult ontgift zijn | zult ontgift zijn | zal ontgift zijn | zullen ontgift zijn | zullen ontgift zijn | zullen ontgift zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontgift zijn | zou ontgift zijn | zou/zoudt ontgift zijn | zoudt ontgift zijn | zou ontgift zijn | zouden ontgift zijn | zouden ontgift zijn | zouden ontgift zijn |