ontgassen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontgassen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgassen | te ontgassen | ||||||||
toekomend | zullen ontgassen | te zullen ontgassen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontgast | te hebben ontgast | ||||||||
toekomend | ontgast zullen hebben | ontgast te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontgassend | ontgast | ev. ontgas |
mv. verouderd ontgast |
ontgasse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontgas | ontgast | ontgast | ontgast | ontgast | ontgassen | ontgassen | ontgassen | |||
verleden (o.v.t.) | ontgaste | ontgaste | ontgaste | ontgaste | ontgaste | ontgasten | ontgasten | ontgasten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontgassen | zult/zal ontgassen | zult/zal ontgassen | zult ontgassen | zal ontgassen | zullen ontgassen | zullen ontgassen | zullen ontgassen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontgassen | zou ontgassen | zou(dt) ontgassen | zoudt ontgassen | zou ontgassen | zouden ontgassen | zouden ontgassen | zouden ontgassen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontgast | hebt ontgast | hebt/heeft ontgast | hebt ontgast | heeft ontgast | hebben ontgast | hebben ontgast | hebben ontgast | |||
verleden (v.v.t.) | had ontgast | had ontgast | had ontgast | hadt ontgast | had ontgast | hadden ontgast | hadden ontgast | hadden ontgast | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontgast hebben | zal/zult ontgast hebben | zult/zal ontgast hebben | zult ontgast hebben | zal ontgast hebben | zullen ontgast hebben | zullen ontgast hebben | zullen ontgast hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontgast hebben | zou ontgast hebben | zou/zoudt ontgast hebben | zoudt ontgast hebben | zou ontgast hebben | zouden ontgast hebben | zouden ontgast hebben | zouden ontgast hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontgast worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontgast | er is ontgast | |||||||||
verleden | er werd ontgast | er was ontgast | |||||||||
toekomend | er zal ontgast worden | er zal ontgast zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontgast worden | er zou ontgast zijn | |||||||||
lijdende vorm ontgast worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgast worden | ontgast te worden | ||||||||
toekomend | ontgast zullen worden | ontgast te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontgast zijn | ontgast te zijn | ||||||||
toekomend | ontgast zullen zijn | ontgast te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt ontgast | — | — | worden ontgast | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd ontgast | — | — | werden ontgast | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontgast worden | — | — | zullen ontgast worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontgast worden | — | — | zouden ontgast worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is ontgast | — | — | zijn ontgast | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was ontgast | — | — | waren ontgast | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal ontgast zijn | — | — | zullen ontgast zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou ontgast zijn | — | — | zouden ontgast zijn |