onteigenen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van onteigenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onteigenen | te onteigenen | ||||||||
toekomend | zullen onteigenen | te zullen onteigenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben onteigend | te hebben onteigend | ||||||||
toekomend | onteigend zullen hebben | onteigend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
onteigenend | onteigend | ev. onteigen |
mv. verouderd onteigent |
onteigene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | onteigen | onteigent | onteigent | onteigent | onteigent | onteigenen | onteigenen | onteigenen | |||
verleden (o.v.t.) | onteigende | onteigende | onteigende | onteigende | onteigende | onteigenden | onteigenden | onteigenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal onteigenen | zult/zal onteigenen | zult/zal onteigenen | zult onteigenen | zal onteigenen | zullen onteigenen | zullen onteigenen | zullen onteigenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onteigenen | zou onteigenen | zou(dt) onteigenen | zoudt onteigenen | zou onteigenen | zouden onteigenen | zouden onteigenen | zouden onteigenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb onteigend | hebt onteigend | hebt/heeft onteigend | hebt onteigend | heeft onteigend | hebben onteigend | hebben onteigend | hebben onteigend | |||
verleden (v.v.t.) | had onteigend | had onteigend | had onteigend | hadt onteigend | had onteigend | hadden onteigend | hadden onteigend | hadden onteigend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal onteigend hebben | zal/zult onteigend hebben | zult/zal onteigend hebben | zult onteigend hebben | zal onteigend hebben | zullen onteigend hebben | zullen onteigend hebben | zullen onteigend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou onteigend hebben | zou onteigend hebben | zou/zoudt onteigend hebben | zoudt onteigend hebben | zou onteigend hebben | zouden onteigend hebben | zouden onteigend hebben | zouden onteigend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm onteigend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt onteigend | er is onteigend | |||||||||
verleden | er werd onteigend | er was onteigend | |||||||||
toekomend | er zal onteigend worden | er zal onteigend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou onteigend worden | er zou onteigend zijn | |||||||||
lijdende vorm onteigend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onteigend worden | onteigend te worden | ||||||||
toekomend | onteigend zullen worden | onteigend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | onteigend zijn | onteigend te zijn | ||||||||
toekomend | onteigend zullen zijn | onteigend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word onteigend | wordt onteigend | wordt onteigend | wordt onteigend | wordt onteigend | worden onteigend | worden onteigend | worden onteigend | |||
verleden (o.v.t.) | werd onteigend | werd onteigend | werd onteigend | werdt onteigend | werd onteigend | werden onteigend | werden onteigend | werden onteigend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal onteigend worden | zult onteigend worden | zult onteigend worden | zult onteigend worden | zal onteigend worden | zullen onteigend worden | zullen onteigend worden | zullen onteigend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onteigend worden | zou onteigend worden | zou/zoudt onteigend worden | zoudt onteigend worden | zou onteigend worden | zouden onteigend worden | zouden onteigend worden | zouden onteigend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben onteigend | bent onteigend | bent/is onteigend | zijt onteigend | is onteigend | zijn onteigend | zijn onteigend | zijn onteigend | |||
verleden (v.v.t.) | was onteigend | was onteigend | was onteigend | waart onteigend | was onteigend | waren onteigend | waren onteigend | waren onteigend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal onteigend zijn | zult onteigend zijn | zult onteigend zijn | zult onteigend zijn | zal onteigend zijn | zullen onteigend zijn | zullen onteigend zijn | zullen onteigend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou onteigend zijn | zou onteigend zijn | zou/zoudt onteigend zijn | zoudt onteigend zijn | zou onteigend zijn | zouden onteigend zijn | zouden onteigend zijn | zouden onteigend zijn |