ontechten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontechten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontechten | te ontechten | ||||||||
toekomend | zullen ontechten | te zullen ontechten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontecht | te hebben ontecht | ||||||||
toekomend | ontecht zullen hebben | ontecht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontechtend | ontecht | ev. ontecht |
mv. verouderd ontecht |
ontechte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontecht | ontecht | ontecht | ontecht | ontecht | ontechten | ontechten | ontechten | |||
verleden (o.v.t.) | ontechtte | ontechtte | ontechtte | ontechtte | ontechtte | ontechtten | ontechtten | ontechtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontechten | zult/zal ontechten | zult/zal ontechten | zult ontechten | zal ontechten | zullen ontechten | zullen ontechten | zullen ontechten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontechten | zou ontechten | zou(dt) ontechten | zoudt ontechten | zou ontechten | zouden ontechten | zouden ontechten | zouden ontechten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontecht | hebt ontecht | hebt/heeft ontecht | hebt ontecht | heeft ontecht | hebben ontecht | hebben ontecht | hebben ontecht | |||
verleden (v.v.t.) | had ontecht | had ontecht | had ontecht | hadt ontecht | had ontecht | hadden ontecht | hadden ontecht | hadden ontecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontecht hebben | zal/zult ontecht hebben | zult/zal ontecht hebben | zult ontecht hebben | zal ontecht hebben | zullen ontecht hebben | zullen ontecht hebben | zullen ontecht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontecht hebben | zou ontecht hebben | zou/zoudt ontecht hebben | zoudt ontecht hebben | zou ontecht hebben | zouden ontecht hebben | zouden ontecht hebben | zouden ontecht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontecht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontecht | er is ontecht | |||||||||
verleden | er werd ontecht | er was ontecht | |||||||||
toekomend | er zal ontecht worden | er zal ontecht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontecht worden | er zou ontecht zijn | |||||||||
lijdende vorm ontecht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontecht worden | ontecht te worden | ||||||||
toekomend | ontecht zullen worden | ontecht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontecht zijn | ontecht te zijn | ||||||||
toekomend | ontecht zullen zijn | ontecht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontecht | wordt ontecht | wordt ontecht | wordt ontecht | wordt ontecht | worden ontecht | worden ontecht | worden ontecht | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontecht | werd ontecht | werd ontecht | werdt ontecht | werd ontecht | werden ontecht | werden ontecht | werden ontecht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontecht worden | zult ontecht worden | zult ontecht worden | zult ontecht worden | zal ontecht worden | zullen ontecht worden | zullen ontecht worden | zullen ontecht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontecht worden | zou ontecht worden | zou/zoudt ontecht worden | zoudt ontecht worden | zou ontecht worden | zouden ontecht worden | zouden ontecht worden | zouden ontecht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontecht | bent ontecht | bent/is ontecht | zijt ontecht | is ontecht | zijn ontecht | zijn ontecht | zijn ontecht | |||
verleden (v.v.t.) | was ontecht | was ontecht | was ontecht | waart ontecht | was ontecht | waren ontecht | waren ontecht | waren ontecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontecht zijn | zult ontecht zijn | zult ontecht zijn | zult ontecht zijn | zal ontecht zijn | zullen ontecht zijn | zullen ontecht zijn | zullen ontecht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontecht zijn | zou ontecht zijn | zou/zoudt ontecht zijn | zoudt ontecht zijn | zou ontecht zijn | zouden ontecht zijn | zouden ontecht zijn | zouden ontecht zijn |