ontbreken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontbreken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontbreken | te ontbreken | ||||||
toekomend | zullen ontbreken | te zullen ontbreken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontbroken | te hebben ontbroken | ||||||
toekomend | ontbroken zullen hebben | ontbroken te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
ontbrekend | ontbroken | ev. ontbreek |
mv. verouderd ontbreekt |
ontbreke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontbreek | ontbreekt | ontbreekt | ontbreekt | ontbreekt | ontbreken | ontbreken | ontbreken | |
verleden (o.v.t.) | ontbrak | ontbrak | ontbrak | ontbraakt | ontbrak | ontbraken | ontbraken | ontbraken | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontbreken | zult/zal ontbreken | zult/zal ontbreken | zult ontbreken | zal ontbreken | zullen ontbreken | zullen ontbreken | zullen ontbreken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontbreken | zou ontbreken | zou(dt) ontbreken | zoudt ontbreken | zou ontbreken | zouden ontbreken | zouden ontbreken | zouden ontbreken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontbroken | hebt ontbroken | hebt/heeft ontbroken | hebt ontbroken | heeft ontbroken | hebben ontbroken | hebben ontbroken | hebben ontbroken | |
verleden (v.v.t.) | had ontbroken | had ontbroken | had ontbroken | hadt ontbroken | had ontbroken | hadden ontbroken | hadden ontbroken | hadden ontbroken | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontbroken hebben | zal/zult ontbroken hebben | zult/zal ontbroken hebben | zult ontbroken hebben | zal ontbroken hebben | zullen ontbroken hebben | zullen ontbroken hebben | zullen ontbroken hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontbroken hebben | zou ontbroken hebben | zou/zoudt ontbroken hebben | zoudt ontbroken hebben | zou ontbroken hebben | zouden ontbroken hebben | zouden ontbroken hebben | zouden ontbroken hebben |