• on·op·ge·hel·derd
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onopgehelderd onopgehelderder onopgehelderdst
verbogen onopgehelderde onopgehelderdere onopgehelderdste
partitief onopgehelderds onopgehelderders -

onopgehelderd

  1. van iets dat men niet kan verklaren hoe en waarom het gebeurd is
     De gestorvene was gemeen reservist Gimazetdin, de schreeuwende officier in het bos was zijn zoon, tweede luitenant Galioellin, de verpleegster was Lara, en Gordon en Zjivago waren getuigen - ze waren allemaal bijeen geweest, bij elkaar; sommigen hadden elkaar niet herkend, anderen hadden elkaar nooit gekend; het een zou altijd onopgehelderd blijven, het andere moest wachten op een volgende gelegenheid, om bij een nieuwe ontmoeting aan het licht te komen.[1]
     Nieuwsuur heeft een week geleden het ministerie van Volksgezondheid, het RIVM, de Landelijke Huisartsen Vereniging en logistiek dienstverlener Movianto gevraagd om antwoord op een aantal vragen en reactie op onze bevindingen. Helaas zijn niet al onze vragen beantwoord. Hierdoor blijven sommige punten onopgehelderd, zoals de keuze om de huisartsen het Moderna-vaccin te geven.[2]
  1. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  2.   Weblink bron “Kwetsbaren dupe van vaccin-voorrang artsen: reacties en verantwoording” (14-04-2021), NOS