onmetelijk uitzicht over de Maas
  • on·me·te·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onmetelijk onmetelijker onmetelijkst
verbogen onmetelijke onmetelijkere onmetelijkste
partitief onmetelijks onmetelijkers -

onmetelijk [1]

  1. zo groot of zoveel dat het niet te meten of te tellen is
    • Volgens de rechtbank is A. „kil en berekenend” te werk gegaan en heeft hij zijn slachtoffers „onmetelijk veel leed” berokkend. De levenslange celstraf moet duidelijk maken, vindt de rechtbank, hoe ernstig de door A. gepleegde misdaden worden getaxeerd. [2] 
    • ,,Anders dan veel mensen denken, waren veel gladiatoren profs die vaak meer dan honderd wedstrijden afwerkten en dus niet zomaar in de pan gehakt werden", zegt econoom Geert Noels in de Belgische krant. ,,Sommigen bereikten een sterrenstatus die vergelijkbaar is met een voetballer van nu. De besten werden onmetelijk rijk en kregen hele landerijen toebedeeld." [3] 
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]