onmanlijk
- on·man·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onmanlijk | onmanlijker | onmanlijkst |
verbogen | onmanlijke | onmanlijkere | onmanlijkste |
partitief | onmanlijks | onmanlijkers | - |
onmanlijk [1]
- (pejoratief) op een manier die niet zou passen bij een mannen
1. op een manier die niet zou passen bij een echte man
- Het woord onmanlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onmanlijk" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
40 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be