• laf·har·tig
  • afleiding van laf en hart met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen lafhartig lafhartiger lafhartigst
verbogen lafhartige lafhartigere lafhartigste
partitief lafhartigs lafhartigers -

lafhartig

  1. slap en laf
    • De lafhartige man verraadde zijn vrouw en kinderen omdat hij bang was anders zelf straf te krijgen. 
92 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be