onhebbelijk
- Geluid: onhebbelijk (hulp, bestand)
- on·heb·be·lijk
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘onvriendelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1393 [1]
- afleiding van hebbelijk met het voorvoegsel on- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onhebbelijk | onhebbelijker | onhebbelijkst |
verbogen | onhebbelijke | onhebbelijkere | onhebbelijkste |
partitief | onhebbelijks | onhebbelijkers | - |
- ongemanierd [3]
- Sindsdien gedroeg Proto zich echt onhebbelijk. De doelman was ook niet meer geïnteresseerd in de teambuilding, want gisteren ging KVO raften op zee. Hij kampte ook met een zogezegde blessure. Die weerspannigheid kon geïnterpreteerd worden als een houding om een transfer naar Olympiakos te forceren. Alleen was de scout uit Athene toch niet zo onder de indruk geraakt van Proto en wilde de Griekse kampioen hem eigenlijk alleen nog overnemen als dat gratis kon. [4]
onhebbelijk
- onvriendelijk
- Ik heb de onhebbelijke gewoonte om uit elk aangedaan oord een koelkastmagneet mee te nemen. M’n oma van 97 spaart vingerhoedjes. Die dingen zijn sterker dan jezelf, dat moet je niet willen onderdrukken. Maar wat ik maar moeilijk kan begrijpen is de verslaving aan miniatuur-autootjes. [5]
1. ongemanierd
- Het woord onhebbelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onhebbelijk" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "onhebbelijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ onhebbelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard VRIJDAG 1 SEPTEMBER 2017
- ↑ Tubantia Arjan Schouten 01-09-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be