hebbelijk
- heb·be·lijk
- Naamwoord van handeling van hebben met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | hebbelijk | hebbelijker | hebbelijkst |
verbogen | hebbelijke | hebbelijkere | hebbelijkste |
partitief | hebbelijks | hebbelijkers | - |
hebbelijk [2]
- op gepaste, behoorlijke wijze
- Het woord hebbelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hebbelijk" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ hebbelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be