• on·ge·voe·lig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord ongevoeligheid ongevoeligheden
verkleinwoord

de ongevoeligheidv

  1. de mate waarin iemand medeleven heeft of toont
     Als deze man ook maar enigszins in staat was geweest de gevoelens van anderen te begrijpen en ook maar een vermoeden had gehad van Pierres gevoelens, dan zou Pierre hem hoogstwaarschijnlijk alleen gelaten hebben, maar de vrolijke ongevoeligheid van de man voor iets anders dan wat hemzelf betrof, ontwapende Pierre.[2]
     De kritiek richt zich ook op de commissaris van het korps, Dany Cotton. Ze vertoonde "opmerkelijke ongevoeligheid" door achteraf te stellen dat ze het niet anders zou hebben gedaan, terwijl de brandweer wist dat de Grenfell Tower een verhoogd risico op brand liep.[3]
  2. de mate waarin een micro-organisme resistent is voor antimicrobiële middelen
     In Noordwijk vindt deze week een tweedaagse ministersconferentie plaats over antibioticaresistentie. Het Nederlandse beleid is toonaangevend in de wereld. Delegaties uit allerlei landen reizen hierheen om kennis te maken met de Nederlandse aanpak. En Nederlandse microbiologen en infectiologen reizen geregeld naar het buitenland om te praten over het voorkomen van ongevoeligheid voor antibiotica.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron “'Brandweer wachtte te lang met evacuatie brandende Grenfell Tower'” (29-10-2019), NOS
  4.   Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “Nederland koploper zuinig antibioticabeleid, strenge infectieprotocollen” (19-06-2019), NOS