• aan·doen·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord aandoenlijkheid aandoenlijkheden
verkleinwoord

de aandoenlijkheidv

  1. emotioneel geraakt kunnen worden
     De tegenstrijdige karakters van Frank en Lu en hun aandoenlijkheid staan garant voor humoristische taferelen en verrassende wendingen.[2]
     Maar ik zag op YouTube het filmpje Taakverdeling tussen man en vrouw met De Bie en... Leny Breederveld. Die moet zeker op de lijst, dacht ik. Ze heeft een mengeling van geestigheid en aandoenlijkheid.[3]
  2. emotioneel kunnen raken
     Pas wanneer het podium pijlsnel wordt omgebouwd tot jaren vijftig-garage lijkt ze losser te komen. True Blue wint aan aandoenlijkheid als ze het sober speelt op een klein gitaartje, waarna Deeper and Deeper in zijn originele vorm juist weer een onweerstaanbare throwback naar begin jaren negentig is.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Shakespeare & Hathaway
    “Shakespeare and Hathaway: Private investigators” (23-03-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron “De gulle lach - 1” (1 juli 2010,), Het Parool
  4.   Weblink bron
    Hans van Lissum
    “Classic Madonna heeft controverse niet nodig” (6 december 2015), Het Parool