• hard·voch·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord hardvochtigheid hardvochtigheden
verkleinwoord

de hardvochtigheidv

  1. het zonder medelijden zijn, zonder gevoel zijn
     De vader en moeder spraken niet meer over de kwestie met hun zoon; maar een paar dagen later liet de gravin Sonja bij zich komen, waarop ze haar nichtje met een hardvochtigheid die geen van beiden verwachtte beschuldigde van het verleiden van Nikolaj en ook van ondankbaarheid.[3]
     'De omvang, de hardvochtigheid en de verdorvenheid van uw misdaden zijn bijna onvoorstelbaar', constateerde de rechter die donderdag het vonnis uitsprak.[4]
  1. hardvochtigheid op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  4.   Weblink bron “Levenslang voor topcrimineel 'Whitey' Bulger (84)” (14 nov. 2013), Tubantia