• on·bil·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbillijk onbillijker onbillijkst
verbogen onbillijke onbillijkere onbillijkste
partitief onbillijks onbillijkers -

onbillijk

  1. onredelijk, onrechtmatig, onrechtvaardig, onterecht
    • Dat alles mag geen reden zijn om niet te blijven streven naar eenvoud. Die lost weliswaar niet alle problemen van billijkheid op. Maar ze voorkomt tenminste de onbillijkste onbillijkheid: degene die erin bestaat dat wie het meeste heeft, altijd de weg vindt om het minste bij te dragen. [1] 
    • De Inspectie Veiligheid en Justitie vindt het standaard visiteren van gevangenen na bezoek onredelijk en onbillijk. Gedetineerden zouden alleen bij verdenking of steekproefsgewijs lijfelijk moeten worden onderzocht op smokkelwaar. Maar staatssecretaris Fred Teeven (Veiligheid en Justitie) wil dat niet aan de gevangenissen opleggen. [2] 
83 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]
  1. de Standaard VRIJDAG 11 AUGUSTUS 2017
  2. Volkskrant 15 januari 2014,
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be