unfair
- un·fair
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘onsportief’ voor het eerst aangetroffen in 1887 [1]
- van het Engels (van un en fair) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | unfair | unfairder | unfairst |
verbogen | unfaire | unfairdere | unfairste |
partitief | unfairs | unfairders | - |
unfair [3]
- niet fair, oneerlijk, onsportief
- Het woord unfair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "unfair" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "unfair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ unfair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be