• mee·do·gen·loos
  • In de betekenis van ‘zonder medelijden’ voor het eerst aangetroffen in 1688 [1]
  • afgeleid van mededogen met het achtervoegsel -loos [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen meedogenloosmeedogenlozermeedogenloost
verbogen meedogenlozemeedogenlozeremeedogenlooste
partitief meedogenloosmeedogenlozers-

meedogenloos

  1. zonder medelijden, zonder mededogen
     De Engelsen en hun geallieerden hadden honderdduizenden Afrikanen afgeslacht, hun eigen en die van de vijand, ze waren de meest meedogenloze menselijke beesten van de aarde.[3]
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[4]