• me·de·do·gen
  • In de betekenis van ‘barmhartigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1400 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mededogen -
verkleinwoord - -

het mededogeno

  1. welwillend medelijden
    • Hij kreeg geen mededogen van zijn vrienden. 
     Engeland was ook het probleem niet, er was geen enkele reden voor mededogen met de onmenselijke Engelsen.[2]

barmhartigheid, belangstelling, compassie, deernis, erbarmen, genade, medegevoel, medelijden, medeleven, ontferming

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]