• com·pas·sie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘medelijden’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • afgeleid van passie met het voorvoegsel com- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord compassie compassies
verkleinwoord - -

de compassiev [3]

  1. medelijden
     Dan regeerde de kille gereserveerdheid. Gecamoufleerd door een verraderlijke cocon van gesuggereerde vriendschap en compassie.[4]
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]