omzwachtelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omzwachtelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omzwachtelen | te omzwachtelen | ||||||||
toekomend | zullen omzwachtelen | te zullen omzwachtelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omzwachteld | te hebben omzwachteld | ||||||||
toekomend | omzwachteld zullen hebben | omzwachteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omzwachtelend | omzwachteld | ev. omzwachtel |
mv. verouderd omzwachtelt |
omzwachtele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omzwachtel | omzwachtelt | omzwachtelt | omzwachtelt | omzwachtelt | omzwachtelen | omzwachtelen | omzwachtelen | |||
verleden (o.v.t.) | omzwachtelde | omzwachtelde | omzwachtelde | omzwachtelde | omzwachtelde | omzwachtelden | omzwachtelden | omzwachtelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omzwachtelen | zult/zal omzwachtelen | zult/zal omzwachtelen | zult omzwachtelen | zal omzwachtelen | zullen omzwachtelen | zullen omzwachtelen | zullen omzwachtelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omzwachtelen | zou omzwachtelen | zou(dt) omzwachtelen | zoudt omzwachtelen | zou omzwachtelen | zouden omzwachtelen | zouden omzwachtelen | zouden omzwachtelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omzwachteld | hebt omzwachteld | hebt/heeft omzwachteld | hebt omzwachteld | heeft omzwachteld | hebben omzwachteld | hebben omzwachteld | hebben omzwachteld | |||
verleden (v.v.t.) | had omzwachteld | had omzwachteld | had omzwachteld | hadt omzwachteld | had omzwachteld | hadden omzwachteld | hadden omzwachteld | hadden omzwachteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omzwachteld hebben | zal/zult omzwachteld hebben | zult/zal omzwachteld hebben | zult omzwachteld hebben | zal omzwachteld hebben | zullen omzwachteld hebben | zullen omzwachteld hebben | zullen omzwachteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omzwachteld hebben | zou omzwachteld hebben | zou/zoudt omzwachteld hebben | zoudt omzwachteld hebben | zou omzwachteld hebben | zouden omzwachteld hebben | zouden omzwachteld hebben | zouden omzwachteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omzwachteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omzwachteld | er is omzwachteld | |||||||||
verleden | er werd omzwachteld | er was omzwachteld | |||||||||
toekomend | er zal omzwachteld worden | er zal omzwachteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omzwachteld worden | er zou omzwachteld zijn | |||||||||
lijdende vorm omzwachteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omzwachteld worden | omzwachteld te worden | ||||||||
toekomend | omzwachteld zullen worden | omzwachteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omzwachteld zijn | omzwachteld te zijn | ||||||||
toekomend | omzwachteld zullen zijn | omzwachteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omzwachteld | wordt omzwachteld | wordt omzwachteld | wordt omzwachteld | wordt omzwachteld | worden omzwachteld | worden omzwachteld | worden omzwachteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd omzwachteld | werd omzwachteld | werd omzwachteld | werdt omzwachteld | werd omzwachteld | werden omzwachteld | werden omzwachteld | werden omzwachteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omzwachteld worden | zult omzwachteld worden | zult omzwachteld worden | zult omzwachteld worden | zal omzwachteld worden | zullen omzwachteld worden | zullen omzwachteld worden | zullen omzwachteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omzwachteld worden | zou omzwachteld worden | zou/zoudt omzwachteld worden | zoudt omzwachteld worden | zou omzwachteld worden | zouden omzwachteld worden | zouden omzwachteld worden | zouden omzwachteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omzwachteld | bent omzwachteld | bent/is omzwachteld | zijt omzwachteld | is omzwachteld | zijn omzwachteld | zijn omzwachteld | zijn omzwachteld | |||
verleden (v.v.t.) | was omzwachteld | was omzwachteld | was omzwachteld | waart omzwachteld | was omzwachteld | waren omzwachteld | waren omzwachteld | waren omzwachteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omzwachteld zijn | zult omzwachteld zijn | zult omzwachteld zijn | zult omzwachteld zijn | zal omzwachteld zijn | zullen omzwachteld zijn | zullen omzwachteld zijn | zullen omzwachteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omzwachteld zijn | zou omzwachteld zijn | zou/zoudt omzwachteld zijn | zoudt omzwachteld zijn | zou omzwachteld zijn | zouden omzwachteld zijn | zouden omzwachteld zijn | zouden omzwachteld zijn |