omwroeten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van omwroeten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		omwroeten			om te wroeten
	toekomend		zullen omwroeten om zullen wroeten			te zullen omwroeten om te zullen wroeten
voltooid	tegenwoordig		hebben omgewroet			te hebben omgewroet
	toekomend		omgewroet zullen hebben			omgewroet te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	omwroetend		omgewroet			ev. wroet om	mv. verouderd wroet om	wroete om (bijzin) omwroete
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	wroet om	wroet om	wroet om	wroet om	wroet om	wroeten om	wroeten om	wroeten om
verleden (o.v.t.)	wroette om	wroette om	wroette om	wroette om	wroette om	wroetten om	wroetten om	wroetten om
toekomend (o.t.t.t.)	zal omwroeten	zult/zal omwroeten	zult/zal omwroeten	zult omwroeten	zal omwroeten	zullen omwroeten	zullen omwroeten	zullen omwroeten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omwroeten	zou omwroeten	zou(dt) omwroeten	zoudt omwroeten	zou omwroeten	zouden omwroeten	zouden omwroeten	zouden omwroeten
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	omwroet	omwroet	omwroet	omwroet	omwroet	omwroeten	omwroeten	omwroeten
verleden (o.v.t.)	omwroette	omwroette	omwroette	omwroette	omwroette	omwroetten	omwroetten	omwroetten
toekomend (o.t.t.t.)	zal omwroeten om zal wroeten	zult/zal omwroeten om zult/zal wroeten	zult/zal omwroeten om zult/zal wroeten	zult omwroeten om zult wroeten	zal omwroeten om zal wroeten	zullen omwroeten om zullen wroeten	zullen omwroeten om zullen wroeten	zullen omwroeten om zullen wroeten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omwroeten om zou wroeten	zou omwroeten om zou wroeten	zou(dt) omwroeten om zou(dt) wroeten	zoudt omwroeten om zoudt wroeten	zou omwroeten om zou wroeten	zouden omwroeten om zouden wroeten	zouden omwroeten om zouden wroeten	zouden omwroeten om zouden wroeten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb omgewroet	hebt omgewroet	hebt/heeft omgewroet	hebt omgewroet	heeft omgewroet	hebben omgewroet	hebben omgewroet	hebben omgewroet
verleden (v.v.t.)	had omgewroet	had omgewroet	had omgewroet	hadt omgewroet	had omgewroet	hadden omgewroet	hadden omgewroet	hadden omgewroet
toekomend (v.t.t.t.)	zal omgewroet hebben	zal/zult omgewroet hebben	zult/zal omgewroet hebben	zult omgewroet hebben	zal omgewroet hebben	zullen omgewroet hebben	zullen omgewroet hebben	zullen omgewroet hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou omgewroet hebben	zou omgewroet hebben	zou/zoudt omgewroet hebben	zoudt omgewroet hebben	zou omgewroet hebben	zouden omgewroet hebben	zouden omgewroet hebben	zouden omgewroet hebben