omkrullen/vervoeging
Nederlands
bewerkenómkrullen: een krul vormen
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van omkrullen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omkrullen | om te krullen | ||||||
toekomend | zullen omkrullen om zullen krullen |
te zullen omkrullen om te zullen krullen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn omgekruld | te zijn omgekruld | ||||||
toekomend | omgekruld zullen zijn | omgekruld te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
omkrullend | omgekruld | ev. krul om |
mv. verouderd krult om |
krulle om (bijzin) omkrulle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | krul om | krult om | krult om | krult om | krult om | krullen om | krullen om | krullen om | |
verleden (o.v.t.) | krulde om | krulde om | krulde om | krulde om | krulde om | krulden om | krulden om | krulden om | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult omkrullen | zal omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkrullen | zou omkrullen | zou(dt) omkrullen | zoudt omkrullen | zou omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | omkrul | omkrult | omkrult | omkrult | omkrult | omkrullen | omkrullen | omkrullen | |
verleden (o.v.t.) | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulden | omkrulden | omkrulden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkrullen om zal krullen |
zult/zal omkrullen om zult/zal krullen |
zult/zal omkrullen om zult/zal krullen |
zult omkrullen om zult krullen |
zal omkrullen om zal krullen |
zullen omkrullen om zullen krullen |
zullen omkrullen om zullen krullen |
zullen omkrullen om zullen krullen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkrullen om zou krullen |
zou omkrullen om zou krullen |
zou(dt) omkrullen om zou(dt) krullen |
zoudt omkrullen om zoudt krullen |
zou omkrullen om zou krullen |
zouden omkrullen om zouden krullen |
zouden omkrullen om zouden krullen |
zouden omkrullen om zouden krullen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgekruld | bent omgekruld | bent/is omgekruld | zijt omgekruld | is omgekruld | zijn omgekruld | zijn omgekruld | zijn omgekruld | |
verleden (v.v.t.) | was omgekruld | was omgekruld | was omgekruld | waart omgekruld | was omgekruld | waren omgekruld | waren omgekruld | waren omgekruld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgekruld zijn | zal/zult omgekruld zijn | zult/zal omgekruld zijn | zult omgekruld zijn | zal omgekruld zijn | zullen omgekruld zijn | zullen omgekruld zijn | zullen omgekruld zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgekruld zijn | zou omgekruld zijn | zou/zoudt omgekruld zijn | zoudt omgekruld zijn | zou omgekruld zijn | zouden omgekruld zijn | zouden omgekruld zijn | zouden omgekruld zijn |
ómkrullen: een krulvorm geven
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van omkrullen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omkrullen | om te krullen | ||||||||
toekomend | zullen omkrullen om zullen krullen |
te zullen omkrullen om te zullen krullen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgekruld | te hebben omgekruld | ||||||||
toekomend | omgekruld zullen hebben | omgekruld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omkrullend | omgekruld | ev. krul om |
mv. verouderd krult om |
krulle om (bijzin) omkrulle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | krul om | krult om | krult om | krult om | krult om | krullen om | krullen om | krullen om | |||
verleden (o.v.t.) | krulde om | krulde om | krulde om | krulde om | krulde om | krulden om | krulden om | krulden om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult omkrullen | zal omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkrullen | zou omkrullen | zou(dt) omkrullen | zoudt omkrullen | zou omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omkrul | omkrult | omkrult | omkrult | omkrult | omkrullen | omkrullen | omkrullen | |||
verleden (o.v.t.) | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulden | omkrulden | omkrulden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkrullen om zal krullen |
zult/zal omkrullen om zult/zal krullen |
zult/zal omkrullen om zult/zal krullen |
zult omkrullen om zult krullen |
zal omkrullen om zal krullen |
zullen omkrullen om zullen krullen |
zullen omkrullen om zullen krullen |
zullen omkrullen om zullen krullen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkrullen om zou krullen |
zou omkrullen om zou krullen |
zou(dt) omkrullen om zou(dt) krullen |
zoudt omkrullen om zoudt krullen |
zou omkrullen om zou krullen |
zouden omkrullen om zouden krullen |
zouden omkrullen om zouden krullen |
zouden omkrullen om zouden krullen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgekruld | hebt omgekruld | hebt/heeft omgekruld | hebt omgekruld | heeft omgekruld | hebben omgekruld | hebben omgekruld | hebben omgekruld | |||
verleden (v.v.t.) | had omgekruld | had omgekruld | had omgekruld | hadt omgekruld | had omgekruld | hadden omgekruld | hadden omgekruld | hadden omgekruld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgekruld hebben | zal/zult omgekruld hebben | zult/zal omgekruld hebben | zult omgekruld hebben | zal omgekruld hebben | zullen omgekruld hebben | zullen omgekruld hebben | zullen omgekruld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgekruld hebben | zou omgekruld hebben | zou/zoudt omgekruld hebben | zoudt omgekruld hebben | zou omgekruld hebben | zouden omgekruld hebben | zouden omgekruld hebben | zouden omgekruld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgekruld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgekruld | er is omgekruld | |||||||||
verleden | er werd omgekruld | er was omgekruld | |||||||||
toekomend | er zal omgekruld worden | er zal omgekruld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgekruld worden | er zou omgekruld zijn | |||||||||
lijdende vorm omgekruld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgekruld worden | omgekruld te worden | ||||||||
toekomend | omgekruld zullen worden | omgekruld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgekruld zijn | omgekruld te zijn | ||||||||
toekomend | omgekruld zullen zijn | omgekruld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgekruld | wordt omgekruld | wordt omgekruld | wordt omgekruld | wordt omgekruld | worden omgekruld | worden omgekruld | worden omgekruld | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgekruld | werd omgekruld | werd omgekruld | werdt omgekruld | werd omgekruld | werden omgekruld | werden omgekruld | werden omgekruld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgekruld worden | zult omgekruld worden | zult omgekruld worden | zult omgekruld worden | zal omgekruld worden | zullen omgekruld worden | zullen omgekruld worden | zullen omgekruld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgekruld worden | zou omgekruld worden | zou/zoudt omgekruld worden | zoudt omgekruld worden | zou omgekruld worden | zouden omgekruld worden | zouden omgekruld worden | zouden omgekruld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgekruld | bent omgekruld | bent/is omgekruld | zijt omgekruld | is omgekruld | zijn omgekruld | zijn omgekruld | zijn omgekruld | |||
verleden (v.v.t.) | was omgekruld | was omgekruld | was omgekruld | waart omgekruld | was omgekruld | waren omgekruld | waren omgekruld | waren omgekruld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgekruld zijn | zult omgekruld zijn | zult omgekruld zijn | zult omgekruld zijn | zal omgekruld zijn | zullen omgekruld zijn | zullen omgekruld zijn | zullen omgekruld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgekruld zijn | zou omgekruld zijn | zou/zoudt omgekruld zijn | zoudt omgekruld zijn | zou omgekruld zijn | zouden omgekruld zijn | zouden omgekruld zijn | zouden omgekruld zijn |
omkrúllen: met krullen omringen
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van omkrullen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omkrullen | te omkrullen | ||||||||
toekomend | zullen omkrullen | te zullen omkrullen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omkruld | te hebben omkruld | ||||||||
toekomend | omkruld zullen hebben | omkruld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omkrullend | omkruld | ev. omkrul |
mv. verouderd omkrult |
omkrulle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omkrul | omkrult | omkrult | omkrult | omkrult | omkrullen | omkrullen | omkrullen | |||
verleden (o.v.t.) | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulden | omkrulden | omkrulden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult omkrullen | zal omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkrullen | zou omkrullen | zou(dt) omkrullen | zoudt omkrullen | zou omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omkruld | hebt omkruld | hebt/heeft omkruld | hebt omkruld | heeft omkruld | hebben omkruld | hebben omkruld | hebben omkruld | |||
verleden (v.v.t.) | had omkruld | had omkruld | had omkruld | hadt omkruld | had omkruld | hadden omkruld | hadden omkruld | hadden omkruld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omkruld hebben | zal/zult omkruld hebben | zult/zal omkruld hebben | zult omkruld hebben | zal omkruld hebben | zullen omkruld hebben | zullen omkruld hebben | zullen omkruld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omkruld hebben | zou omkruld hebben | zou/zoudt omkruld hebben | zoudt omkruld hebben | zou omkruld hebben | zouden omkruld hebben | zouden omkruld hebben | zouden omkruld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omkruld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omkruld | er is omkruld | |||||||||
verleden | er werd omkruld | er was omkruld | |||||||||
toekomend | er zal omkruld worden | er zal omkruld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omkruld worden | er zou omkruld zijn | |||||||||
lijdende vorm omkruld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omkruld worden | omkruld te worden | ||||||||
toekomend | omkruld zullen worden | omkruld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omkruld zijn | omkruld te zijn | ||||||||
toekomend | omkruld zullen zijn | omkruld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omkruld | wordt omkruld | wordt omkruld | wordt omkruld | wordt omkruld | worden omkruld | worden omkruld | worden omkruld | |||
verleden (o.v.t.) | werd omkruld | werd omkruld | werd omkruld | werdt omkruld | werd omkruld | werden omkruld | werden omkruld | werden omkruld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkruld worden | zult omkruld worden | zult omkruld worden | zult omkruld worden | zal omkruld worden | zullen omkruld worden | zullen omkruld worden | zullen omkruld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkruld worden | zou omkruld worden | zou/zoudt omkruld worden | zoudt omkruld worden | zou omkruld worden | zouden omkruld worden | zouden omkruld worden | zouden omkruld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omkruld | bent omkruld | bent/is omkruld | zijt omkruld | is omkruld | zijn omkruld | zijn omkruld | zijn omkruld | |||
verleden (v.v.t.) | was omkruld | was omkruld | was omkruld | waart omkruld | was omkruld | waren omkruld | waren omkruld | waren omkruld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omkruld zijn | zult omkruld zijn | zult omkruld zijn | zult omkruld zijn | zal omkruld zijn | zullen omkruld zijn | zullen omkruld zijn | zullen omkruld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omkruld zijn | zou omkruld zijn | zou/zoudt omkruld zijn | zoudt omkruld zijn | zou omkruld zijn | zouden omkruld zijn | zouden omkruld zijn | zouden omkruld zijn |