omdoen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omdoen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omdoen | om te doen | ||||||||
toekomend | zullen omdoen om zullen doen |
te zullen omdoen om te zullen doen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgedaan | te hebben omgedaan | ||||||||
toekomend | omgedaan zullen hebben | omgedaan te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omdoend | omgedaan | ev. doe om |
mv. verouderd doet om |
doe om (bijzin) omdoe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doe om | doet om | doet om | doet om | doet om | doen om | doen om | doen om | |||
verleden (o.v.t.) | deed om | deed om | deed om | deed om | deed om | deden om | deden om | deden om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omdoen | zult/zal omdoen | zult/zal omdoen | zult omdoen | zal omdoen | zullen omdoen | zullen omdoen | zullen omdoen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omdoen | zou omdoen | zou(dt) omdoen | zoudt omdoen | zou omdoen | zouden omdoen | zouden omdoen | zouden omdoen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omdoe | omdoet | omdoet | omdoet | omdoet | omdoen | omdoen | omdoen | |||
verleden (o.v.t.) | omdeed | omdeed | omdeed | omdeed | omdeed | omdeden | omdeden | omdeden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omdoen om zal doen |
zult/zal omdoen om zult/zal doen |
zult/zal omdoen om zult/zal doen |
zult omdoen om zult doen |
zal omdoen om zal doen |
zullen omdoen om zullen doen |
zullen omdoen om zullen doen |
zullen omdoen om zullen doen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omdoen om zou doen |
zou omdoen om zou doen |
zou(dt) omdoen om zou(dt) doen |
zoudt omdoen om zoudt doen |
zou omdoen om zou doen |
zouden omdoen om zouden doen |
zouden omdoen om zouden doen |
zouden omdoen om zouden doen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgedaan | hebt omgedaan | hebt/heeft omgedaan | hebt omgedaan | heeft omgedaan | hebben omgedaan | hebben omgedaan | hebben omgedaan | |||
verleden (v.v.t.) | had omgedaan | had omgedaan | had omgedaan | hadt omgedaan | had omgedaan | hadden omgedaan | hadden omgedaan | hadden omgedaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgedaan hebben | zal/zult omgedaan hebben | zult/zal omgedaan hebben | zult omgedaan hebben | zal omgedaan hebben | zullen omgedaan hebben | zullen omgedaan hebben | zullen omgedaan hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgedaan hebben | zou omgedaan hebben | zou/zoudt omgedaan hebben | zoudt omgedaan hebben | zou omgedaan hebben | zouden omgedaan hebben | zouden omgedaan hebben | zouden omgedaan hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgedaan worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgedaan | er is omgedaan | |||||||||
verleden | er werd omgedaan | er was omgedaan | |||||||||
toekomend | er zal omgedaan worden | er zal omgedaan zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgedaan worden | er zou omgedaan zijn | |||||||||
lijdende vorm omgedaan worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgedaan worden | omgedaan te worden | ||||||||
toekomend | omgedaan zullen worden | omgedaan te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgedaan zijn | omgedaan te zijn | ||||||||
toekomend | omgedaan zullen zijn | omgedaan te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgedaan | wordt omgedaan | wordt omgedaan | wordt omgedaan | wordt omgedaan | worden omgedaan | worden omgedaan | worden omgedaan | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgedaan | werd omgedaan | werd omgedaan | werdt omgedaan | werd omgedaan | werden omgedaan | werden omgedaan | werden omgedaan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgedaan worden | zult omgedaan worden | zult omgedaan worden | zult omgedaan worden | zal omgedaan worden | zullen omgedaan worden | zullen omgedaan worden | zullen omgedaan worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgedaan worden | zou omgedaan worden | zou/zoudt omgedaan worden | zoudt omgedaan worden | zou omgedaan worden | zouden omgedaan worden | zouden omgedaan worden | zouden omgedaan worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgedaan | bent omgedaan | bent/is omgedaan | zijt omgedaan | is omgedaan | zijn omgedaan | zijn omgedaan | zijn omgedaan | |||
verleden (v.v.t.) | was omgedaan | was omgedaan | was omgedaan | waart omgedaan | was omgedaan | waren omgedaan | waren omgedaan | waren omgedaan | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgedaan zijn | zult omgedaan zijn | zult omgedaan zijn | zult omgedaan zijn | zal omgedaan zijn | zullen omgedaan zijn | zullen omgedaan zijn | zullen omgedaan zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgedaan zijn | zou omgedaan zijn | zou/zoudt omgedaan zijn | zoudt omgedaan zijn | zou omgedaan zijn | zouden omgedaan zijn | zouden omgedaan zijn | zouden omgedaan zijn |