oker
- oker
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gele verf uit bepaalde aardsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oker | okers |
verkleinwoord | - | - |
- een mineraal dat als gele of oranje kleurstof gebruikt wordt
- (plantkunde) (voeding) Abelmoschus esculentus tropische vruchtgroente
1. een mineraal dat als gele of oranje kleurstof gebruikt wordt
stellend | |
---|---|
onverbogen | oker |
verbogen | |
partitief | okers |
oker
- okergeel hebbend als kleur
- ▸ Terwijl ik goedkeurend met mijn vinger langs de vergulde lambrisering streek, de dikte voelde van de stof van de zware, oker overgordijnen en de stoel wegschoof om de openslaande deuren te openen naar het terras, dat uitzicht bood op de rozentuin, of wat daarvan over was, en de vijver met de defecte fontein, bedacht ik dat ik nog tijd genoeg zou hebben om deze kamer en detail te beschrijven.[5]
- Het woord oker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oker" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "oker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ oker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ oker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 18
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be