Gele oker
  • oker
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gele verf uit bepaalde aardsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
  1. van Frans ocre, van Latijn ochra, van Oudgrieks ochra[2]
  2. van Surinaams okro[3]
enkelvoud meervoud
naamwoord oker okers
verkleinwoord - -

de okerm [4]

  1. een mineraal dat als gele of oranje kleurstof gebruikt wordt
  2. (plantkunde) (voeding) Abelmoschus esculentus   tropische vruchtgroente
stellend
onverbogen oker
verbogen
partitief okers

oker

  1. okergeel hebbend als kleur
     Terwijl ik goedkeurend met mijn vinger langs de vergulde lambrisering streek, de dikte voelde van de stof van de zware, oker overgordijnen en de stoel wegschoof om de openslaande deuren te openen naar het terras, dat uitzicht bood op de rozentuin, of wat daarvan over was, en de vijver met de defecte fontein, bedacht ik dat ik nog tijd genoeg zou hebben om deze kamer en detail te beschrijven.[5]
91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]