officiëren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van officiëren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | officiëren | te officiëren | ||||||
toekomend | zullen officiëren | te zullen officiëren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geofficieerd | te hebben geofficieerd | ||||||
toekomend | geofficieerd zullen hebben | geofficieerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
officiërend | geofficieerd | ev. officieer |
mv. verouderd officieert |
officiëre | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | officieer | officieert | officieert | officieert | officieert | officiëren | officiëren | officiëren | |
verleden (o.v.t.) | officieerde | officieerde | officieerde | officieerde | officieerde | officieerden | officieerden | officieerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal officiëren | zult/zal officiëren | zult/zal officiëren | zult officiëren | zal officiëren | zullen officiëren | zullen officiëren | zullen officiëren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou officiëren | zou officiëren | zou(dt) officiëren | zoudt officiëren | zou officiëren | zouden officiëren | zouden officiëren | zouden officiëren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geofficieerd | hebt geofficieerd | hebt/heeft geofficieerd | hebt geofficieerd | heeft geofficieerd | hebben geofficieerd | hebben geofficieerd | hebben geofficieerd | |
verleden (v.v.t.) | had geofficieerd | had geofficieerd | had geofficieerd | hadt geofficieerd | had geofficieerd | hadden geofficieerd | hadden geofficieerd | hadden geofficieerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geofficieerd hebben | zal/zult geofficieerd hebben | zult/zal geofficieerd hebben | zult geofficieerd hebben | zal geofficieerd hebben | zullen geofficieerd hebben | zullen geofficieerd hebben | zullen geofficieerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geofficieerd hebben | zou geofficieerd hebben | zou/zoudt geofficieerd hebben | zoudt geofficieerd hebben | zou geofficieerd hebben | zouden geofficieerd hebben | zouden geofficieerd hebben | zouden geofficieerd hebben |