officieer
- of·fi·ci·eer
vervoeging van |
---|
officiëren |
officieer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van officiëren
- Ik officieer.
- gebiedende wijs van officiëren
- Officieer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van officiëren
- Officieer je?
- Het woord officieer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.