normaliseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van normaliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | normaliseren | te normaliseren | ||||||||
toekomend | zullen normaliseren | te zullen normaliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben genormaliseerd | te hebben genormaliseerd | ||||||||
toekomend | genormaliseerd zullen hebben | genormaliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
normaliserend | genormaliseerd | ev. normaliseer |
mv. verouderd normaliseert |
normalisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | normaliseer | normaliseert | normaliseert | normaliseert | normaliseert | normaliseren | normaliseren | normaliseren | |||
verleden (o.v.t.) | normaliseerde | normaliseerde | normaliseerde | normaliseerde | normaliseerde | normaliseerden | normaliseerden | normaliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal normaliseren | zult/zal normaliseren | zult/zal normaliseren | zult normaliseren | zal normaliseren | zullen normaliseren | zullen normaliseren | zullen normaliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou normaliseren | zou normaliseren | zou(dt) normaliseren | zoudt normaliseren | zou normaliseren | zouden normaliseren | zouden normaliseren | zouden normaliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb genormaliseerd | hebt genormaliseerd | hebt/heeft genormaliseerd | hebt genormaliseerd | heeft genormaliseerd | hebben genormaliseerd | hebben genormaliseerd | hebben genormaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had genormaliseerd | had genormaliseerd | had genormaliseerd | hadt genormaliseerd | had genormaliseerd | hadden genormaliseerd | hadden genormaliseerd | hadden genormaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genormaliseerd hebben | zal/zult genormaliseerd hebben | zult/zal genormaliseerd hebben | zult genormaliseerd hebben | zal genormaliseerd hebben | zullen genormaliseerd hebben | zullen genormaliseerd hebben | zullen genormaliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genormaliseerd hebben | zou genormaliseerd hebben | zou/zoudt genormaliseerd hebben | zoudt genormaliseerd hebben | zou genormaliseerd hebben | zouden genormaliseerd hebben | zouden genormaliseerd hebben | zouden genormaliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm genormaliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt genormaliseerd | er is genormaliseerd | |||||||||
verleden | er werd genormaliseerd | er was genormaliseerd | |||||||||
toekomend | er zal genormaliseerd worden | er zal genormaliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou genormaliseerd worden | er zou genormaliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm genormaliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | genormaliseerd worden | genormaliseerd te worden | ||||||||
toekomend | genormaliseerd zullen worden | genormaliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | genormaliseerd zijn | genormaliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | genormaliseerd zullen zijn | genormaliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word genormaliseerd | wordt genormaliseerd | wordt genormaliseerd | wordt genormaliseerd | wordt genormaliseerd | worden genormaliseerd | worden genormaliseerd | worden genormaliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd genormaliseerd | werd genormaliseerd | werd genormaliseerd | werdt genormaliseerd | werd genormaliseerd | werden genormaliseerd | werden genormaliseerd | werden genormaliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal genormaliseerd worden | zult genormaliseerd worden | zult genormaliseerd worden | zult genormaliseerd worden | zal genormaliseerd worden | zullen genormaliseerd worden | zullen genormaliseerd worden | zullen genormaliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou genormaliseerd worden | zou genormaliseerd worden | zou/zoudt genormaliseerd worden | zoudt genormaliseerd worden | zou genormaliseerd worden | zouden genormaliseerd worden | zouden genormaliseerd worden | zouden genormaliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben genormaliseerd | bent genormaliseerd | bent/is genormaliseerd | zijt genormaliseerd | is genormaliseerd | zijn genormaliseerd | zijn genormaliseerd | zijn genormaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was genormaliseerd | was genormaliseerd | was genormaliseerd | waart genormaliseerd | was genormaliseerd | waren genormaliseerd | waren genormaliseerd | waren genormaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genormaliseerd zijn | zult genormaliseerd zijn | zult genormaliseerd zijn | zult genormaliseerd zijn | zal genormaliseerd zijn | zullen genormaliseerd zijn | zullen genormaliseerd zijn | zullen genormaliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genormaliseerd zijn | zou genormaliseerd zijn | zou/zoudt genormaliseerd zijn | zoudt genormaliseerd zijn | zou genormaliseerd zijn | zouden genormaliseerd zijn | zouden genormaliseerd zijn | zouden genormaliseerd zijn |