• IPA: /nɛzaːvɪslɔst/
  • ne·zá·vis·lost
  • Afgeleid van het bijvoeglijke naamwoord nezávislý met het achtervoegsel -ost
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord závislost met het voorvoegsel ne-

nezávislost v

  1. onafhankelijkheid
    «Dvacátého osmého října byla vyhlášena československá nezávislost na Rakousko-Uhersku.»
    Op achtentwintig oktober is de Tsjecho-Slowaakse onafhankelijkheid van Oostenrijk-Hongarije uitgeroepen.