• Afgeleid van het Proto-Germaanse *ne

ne-

  1. niet


ne-

  1. niet, on-, in-, a-, ab-; woordnegatie, het omkeren van de betekenis van bijwoorden, bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden
    «vinný → nevinný»
    schuldig → onschuldig


  • ne-

ne-

  1. niet, on-, in-, a-, ab-; woordnegatie, het omkeren van de betekenis van bijwoorden, bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden
    «vinný → nevinný»
    schuldig → onschuldig
    «typický → netypický»
    typisch → atypisch
    «obvyklý → neobvyklý»
    gewoon, normaal → ongewoon, abnormaal
    «formální → neformální»
    formeel → informeel
  2. niet; zinnegatie, het omkeren van de betekenis van een zin door negatie van het werkwoord
    «Nepřijdeme v pátek, přijdeme v sobotu.»
    We komen niet op vrijdag aan, we komen zaterdag aan.
  1. (in leenwoorden) a-, i-