• na·woord
enkelvoud meervoud
naamwoord nawoord nawoorden
verkleinwoord nawoordje nawoordjes

het nawoordo

  1. tekst na het eigenlijke einde van een boek of verhaal
    • Het weerbarstige proza van Hohl werd soepel vertaald door een projectgroepje studenten van de VertalersVakschool in Amsterdam onder leiding van Art ­Posthuma, die als bonus enkele verhelderende notities toevoegt en in een nawoord een kleine inkijk geeft in de vertaalmoeilijkheden die in Hohls proza schuilgaan. [2] 
    • Wat Entrop ook met het boek hoopt te bereiken is dat kinderen enige interesse in techniek krijgen. „Als je kinderen wilt interesseren voor techniek, moet je niet wachten tot ze op de middelbare school zitten, dan moet je al beginnen als ze een jaar of vier zijn.” Het hoofd van de vakgroep Bouwinfra, waar zowel Watermanagement als Duurzaam Bouwen onder vallen, juicht het initiatief vanuit dat perspektief ook van harte toe. In een nawoord legt zij een bruggetje naar de UT-vakgroep waar mensen onderzoek doen naar manieren om het water te beheersen, zowel op plekken waar schaarste is, als op plekken waar te veel water is. Mochten de kleintjes na het verhaal al geïnteresseerd zijn in een baan als dammenbouwer, dan weten ze in elk geval waar ze later naar toe moeten om ervoor te studeren... [3] 
98 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard VRIJDAG 25 AUGUSTUS 2017
  3. Tubantia 02-12-2015
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be