navigeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van navigeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		navigeren			te navigeren
	toekomend		zullen navigeren			te zullen navigeren
voltooid	tegenwoordig		hebben genavigeerd			te hebben genavigeerd
	toekomend		genavigeerd zullen hebben			genavigeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	navigerend		genavigeerd			ev. navigeer	mv. verouderd navigeert	navigere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	navigeer	navigeert	navigeert	navigeert	navigeert	navigeren	navigeren	navigeren
verleden (o.v.t.)	navigeerde	navigeerde	navigeerde	navigeerde	navigeerde	navigeerden	navigeerden	navigeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal navigeren	zult/zal navigeren	zult/zal navigeren	zult navigeren	zal navigeren	zullen navigeren	zullen navigeren	zullen navigeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou navigeren	zou navigeren	zou(dt) navigeren	zoudt navigeren	zou navigeren	zouden navigeren	zouden navigeren	zouden navigeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb genavigeerd	hebt genavigeerd	hebt/heeft genavigeerd	hebt genavigeerd	heeft genavigeerd	hebben genavigeerd	hebben genavigeerd	hebben genavigeerd
verleden (v.v.t.)	had genavigeerd	had genavigeerd	had genavigeerd	hadt genavigeerd	had genavigeerd	hadden genavigeerd	hadden genavigeerd	hadden genavigeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal genavigeerd hebben	zal/zult genavigeerd hebben	zult/zal genavigeerd hebben	zult genavigeerd hebben	zal genavigeerd hebben	zullen genavigeerd hebben	zullen genavigeerd hebben	zullen genavigeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou genavigeerd hebben	zou genavigeerd hebben	zou/zoudt genavigeerd hebben	zoudt genavigeerd hebben	zou genavigeerd hebben	zouden genavigeerd hebben	zouden genavigeerd hebben	zouden genavigeerd hebben