navigeer
- na·vi·geer
vervoeging van |
---|
navigeren |
navigeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van navigeren
- Ik navigeer.
- gebiedende wijs van navigeren
- Navigeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van navigeren
- Navigeer je?
- Het woord navigeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.