narcotiseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van narcotiseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | narcotiseren | te narcotiseren | ||||||||
toekomend | zullen narcotiseren | te zullen narcotiseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben genarcotiseerd | te hebben genarcotiseerd | ||||||||
toekomend | genarcotiseerd zullen hebben | genarcotiseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
narcotiserend | genarcotiseerd | ev. narcotiseer |
mv. verouderd narcotiseert |
narcotisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | narcotiseer | narcotiseert | narcotiseert | narcotiseert | narcotiseert | narcotiseren | narcotiseren | narcotiseren | |||
verleden (o.v.t.) | narcotiseerde | narcotiseerde | narcotiseerde | narcotiseerde | narcotiseerde | narcotiseerden | narcotiseerden | narcotiseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal narcotiseren | zult/zal narcotiseren | zult/zal narcotiseren | zult narcotiseren | zal narcotiseren | zullen narcotiseren | zullen narcotiseren | zullen narcotiseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou narcotiseren | zou narcotiseren | zou(dt) narcotiseren | zoudt narcotiseren | zou narcotiseren | zouden narcotiseren | zouden narcotiseren | zouden narcotiseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb genarcotiseerd | hebt genarcotiseerd | hebt/heeft genarcotiseerd | hebt genarcotiseerd | heeft genarcotiseerd | hebben genarcotiseerd | hebben genarcotiseerd | hebben genarcotiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had genarcotiseerd | had genarcotiseerd | had genarcotiseerd | hadt genarcotiseerd | had genarcotiseerd | hadden genarcotiseerd | hadden genarcotiseerd | hadden genarcotiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genarcotiseerd hebben | zal/zult genarcotiseerd hebben | zult/zal genarcotiseerd hebben | zult genarcotiseerd hebben | zal genarcotiseerd hebben | zullen genarcotiseerd hebben | zullen genarcotiseerd hebben | zullen genarcotiseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genarcotiseerd hebben | zou genarcotiseerd hebben | zou/zoudt genarcotiseerd hebben | zoudt genarcotiseerd hebben | zou genarcotiseerd hebben | zouden genarcotiseerd hebben | zouden genarcotiseerd hebben | zouden genarcotiseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm genarcotiseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt genarcotiseerd | er is genarcotiseerd | |||||||||
verleden | er werd genarcotiseerd | er was genarcotiseerd | |||||||||
toekomend | er zal genarcotiseerd worden | er zal genarcotiseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou genarcotiseerd worden | er zou genarcotiseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm genarcotiseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | genarcotiseerd worden | genarcotiseerd te worden | ||||||||
toekomend | genarcotiseerd zullen worden | genarcotiseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | genarcotiseerd zijn | genarcotiseerd te zijn | ||||||||
toekomend | genarcotiseerd zullen zijn | genarcotiseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word genarcotiseerd | wordt genarcotiseerd | wordt genarcotiseerd | wordt genarcotiseerd | wordt genarcotiseerd | worden genarcotiseerd | worden genarcotiseerd | worden genarcotiseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd genarcotiseerd | werd genarcotiseerd | werd genarcotiseerd | werdt genarcotiseerd | werd genarcotiseerd | werden genarcotiseerd | werden genarcotiseerd | werden genarcotiseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal genarcotiseerd worden | zult genarcotiseerd worden | zult genarcotiseerd worden | zult genarcotiseerd worden | zal genarcotiseerd worden | zullen genarcotiseerd worden | zullen genarcotiseerd worden | zullen genarcotiseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou genarcotiseerd worden | zou genarcotiseerd worden | zou/zoudt genarcotiseerd worden | zoudt genarcotiseerd worden | zou genarcotiseerd worden | zouden genarcotiseerd worden | zouden genarcotiseerd worden | zouden genarcotiseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben genarcotiseerd | bent genarcotiseerd | bent/is genarcotiseerd | zijt genarcotiseerd | is genarcotiseerd | zijn genarcotiseerd | zijn genarcotiseerd | zijn genarcotiseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was genarcotiseerd | was genarcotiseerd | was genarcotiseerd | waart genarcotiseerd | was genarcotiseerd | waren genarcotiseerd | waren genarcotiseerd | waren genarcotiseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal genarcotiseerd zijn | zult genarcotiseerd zijn | zult genarcotiseerd zijn | zult genarcotiseerd zijn | zal genarcotiseerd zijn | zullen genarcotiseerd zijn | zullen genarcotiseerd zijn | zullen genarcotiseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou genarcotiseerd zijn | zou genarcotiseerd zijn | zou/zoudt genarcotiseerd zijn | zoudt genarcotiseerd zijn | zou genarcotiseerd zijn | zouden genarcotiseerd zijn | zouden genarcotiseerd zijn | zouden genarcotiseerd zijn |