• nar·co·ti·seer
vervoeging van
narcotiseren

narcotiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van narcotiseren
    • Ik narcotiseer. 
  2. gebiedende wijs van narcotiseren
    • Narcotiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van narcotiseren
    • Narcotiseer je?