naaktzadig
- Geluid: naaktzadig (hulp, bestand)
- IPA: / naktˈsadəx / (3 lettergrepen)
- naakt·za·dig
- samenstellende afleiding uit naakt bn en zaad zn met het achtervoegsel -ig, terugvorming uit naaktzadigen zn [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | naaktzadig | naaktzadiger | naaktzadigst |
verbogen | naaktzadige | naaktzadigere | naaktzadigste |
partitief | naaktzadigs | naaktzadigers | - |
naaktzadig
- (plantkunde) (bij zaadplanten) met onbedekte zaadknoppen, zodat stuifmeel door de kiemopening naar binnen kan
- ▸ Een hond blaft achter een rijtje geel ogende coniferen - als het al coniferen zijn, kegeldragende naaldbomen en naaktzadig.[2]
- Het woord naaktzadig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Marc ReugebrinkArcadië onder de koeltorens in: Dietsche Warande en Belfort., jrg. 150 nr. 4 (juli/augustus/september 2005), Merz, Gent, p. 516 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren