• naakt·za·di·gen

de naaktzadigenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord naaktzadige
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (planten) (infra-)klasse Gymnospermae  
     Daarmee is de nieuwste Heukels’ – van de hand van Leni Duistermaat, onderzoeker bij Naturalis – de meest volledige versie van de afgelopen decennia. (…) Aan de zijkant is in bruine, paarse en groene tabs de onderverdeling in onder andere naaktzadigen, bedektzadigen en tweezaadlobbigen te zien.[1]
     Ook gebruikten de vlinders hun snuit vermoedelijk om suikerrijke vloeistoffen te halen bij de naaktzadigen, een destijds wijdverspreide plantengroep waartoe coniferen en ginkgo’s behoren. Naaktzadigen hebben geen nectar, maar wel pollinatiedruppels: zoete, plakkerige druppels vocht.[2]
  1.   Weblink bron
    Gemma Venhuizen
    “Heukels’ Flora is niet zomaar een boekje” (13 februari 2020) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Gemma Venhuizen
    “Eerst was er de vlinder, toen de bloem” (12 januari 2018) op nrc.nl